ECLI:NL:RBDHA:2021:10689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.11642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het kader van de asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft en aanhanger is van de Gülen-beweging, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De rechtbank overweegt dat met de wijziging van de asielprocedure op 25 juni 2021, waarbij het aanmeldgehoor is aangepast, de beoordeling van asielmotieven efficiënter moet worden ingericht. De rechtbank stelt vast dat verweerder voldoende tijd moet krijgen om onderzoek te doen naar de asielmotieven van de vreemdeling en dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig was, omdat verweerder niet eerder had kunnen besluiten om de maatregel op te heffen. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig was vanaf 18 juli 2021, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval niet in gebreke was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11642

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vw [1] een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 23 juli 2021 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De behandeling van het beroep ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie toe te sturen. Hij heeft hier op 27 juli 2021 aan voldaan. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 28 juli 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
3. Op grond van artikel 5.1a van het Vb [2] wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
4. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
5. Eiser voert aan dat verweerder na het aanmeldgehoor van 18 juli 2021 al had moeten beoordelen of de behandeling van zijn asielaanvraag nog plaats kon vinden in de grensprocedure. Naar aanleiding van de wijziging van de asielprocedure wordt immers nu al in het aanmeldgehoor gevraagd naar de asielmotieven van een vreemdeling. Verweerder is vanaf dat moment dus al op de hoogte van de asielmotieven en moet, anders dan voorheen, ook op dat moment al beoordelen of de aanvraag kan worden afgedaan in de grensprocedure. In eisers geval betekent dit dat verweerder de dag na zijn aanmeldgehoor al had moeten beslissen om de bewaring op te heffen. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij de Turkse nationaliteit heeft en aanhanger van de Gülen-beweging is. In principe verleent verweerder aan vreemdelingen met een dergelijk asielrelaas een verblijfsvergunning asiel. De vrijheidsontnemende maatregel is dan ook onrechtmatig vanaf 18 juli 2021.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt is dat verweerder tijd moet worden gegund om onderzoek te doen naar de asielmotieven van een vreemdeling. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2016 [3] . Daarom heeft verweerder tot het nader gehoor gelegenheid te beoordelen of de behandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure kan worden afgedaan. Met de wijziging van de algemene asielprocedure van 25 juni 2021 is dit niet veranderd. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat naar aanleiding van verklaringen tijdens het aanmeldgehoor over de asielmotieven al een beslissing kan worden genomen over de vraag of toepassing van de grensprocedure nog steeds in de rede ligt.
5.2.1
De rechtbank overweegt als volgt. Met ingang van 25 juni 2021 [4] is de algemene asielprocedure gewijzigd. Daarbij zijn wijzigingen doorgevoerd in de aanmeldfase en het aanmeldgehoor en is het eerste gehoor komen te vervallen.
5.2.2
Eén van de wijzigingen, opgenomen in het vierde lid van artikel 3.108d, Vb, is dat in het aanmeldgehoor kort wordt gevraagd naar de asielmotieven van een vreemdeling. Het doel daarvan is blijkens dit artikellid en de toelichting daarbij om het asielproces efficiënter in te richten en de kwaliteit van de besluitvorming te bevorderen. In het vijfde lid van artikel 3.108 d, Vb is bepaald dat bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag de door de vreemdeling tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen omtrent zijn asielmotieven niet zullen worden betrokken, uitzonderingen daargelaten voor daden als bedoeld in 1F van het Vluchtelingenverdrag of andere zware strafbare feiten. Het voorgaande is ingevolge het zevende lid van 3.108 d, Vb ook van toepassing op de grensprocedure.
5.2.3
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar onder meer de omstandigheden genoemd in artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn. Bij dat onderzoek zal een vreemdeling ten minste moeten worden gehoord over zijn asielverzoek. [5] Met de eerder genoemde wijziging in de asielprocedure is dat, gelet op tekst en toelichting van de wijziging, niet anders. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat het slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk zal zijn om al na het aanmeldgehoor een beslissing te nemen over de vraag of toepassing van de grensprocedure nog steeds in de rede ligt.
5.3
In het aanmeldgehoor heeft eiser in antwoord op de vraag van de gehoorambtenaar wat de reden van zijn asielaanvraag is, het volgende verklaard:
“Mijn paspoort verloopt over een jaar. ik kan het paspoort niet meer verlengen. Ik ben Gülenist en ik kan om die reden niet terug naar Turkije. Daarom ben ik op zoek gegaan naar een veilig land en daarom ben ik nu hier.”De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieruit niet heeft kunnen en moeten afleiden dat de grensprocedure niet langer kon worden toegepast. Verweerder mag enige tijd worden gegund om onderzoek te doen naar deze verklaring, bijvoorbeeld naar de vraag of eiser daadwerkelijk Gülenist is. Van een uitzonderlijk geval als hiervoor in r.o. 5.2.3. genoemd is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert subsidiair aan dat verweerder al op 21 of 22 juli 2021 had kunnen weten dat eiser zou worden opgenomen in de verlengde asielprocedure. Op donderdag 22 juli 2021 heeft de gemachtigde van eiser immers een e-mail gekregen van de Raad voor de Rechtsbijstand, dat eiser op vrijdag 23 juli 2021 in de verlengde asielprocedure zou worden opgenomen en de vrijheidsontnemende maatregel zou worden opgeheven. De Raad voor de Rechtsbijstand heeft verder volgens eiser op woensdag 21 juli 2021 al aan verweerder te kennen gegeven dat er op zaterdag 24 juli extra gehoren moesten worden afgenomen. Dit betekent dat verweerder al op woensdag 21 juli 2021, dan wel donderdag 22 juli 2021, wist of moest weten dat eiser vanwege capaciteitsgebrek in de verlengde asielprocedure zou worden opgenomen en de bewaring moest worden opgeheven.
6.1
Verweerder heeft in zijn reactie van 27 juli 2021 toegelicht dat een eerder op een afdeling van het detentiecentrum ingestelde quarantaineplicht op donderdag 22 juli 2021 werd opgeheven. Dit leidde voor verweerder op het aanmeldcentrum Schiphol tot een hoge werkvoorraad omdat de asielprocedure van een groot aantal vreemdelingen weer moest worden hervat. Daarom is getracht om meer personeel voor het weekend in te zetten om de opgestapelde werkvoorraad weg te werken en is in een aantal zaken, na een individuele beoordeling, ervoor gekozen om deze in de verlengde asielprocedure op te nemen.
6.2.1
De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de e-mail die door de gemachtigde van eiser ter zitting is overgelegd, volgt dat de Raad voor de Rechtsbijstand hem op donderdag 22 juli 2021 om 15.24 uur heeft ingelicht dat eiser op vrijdag 23 juli 2021 in de verlengde asielprocedure zou worden opgenomen en de vrijheidsontnemende maatregel zou worden opgeheven. Daaruit leidt de rechtbank ook af, dat verweerder enige tijd daarvóór al moet hebben besloten eiser in de verlengde procedure op te nemen.
6.2.2
De rechtbank is van oordeel dat, zelfs als verweerder al op woensdag 21 juli 2021 zou hebben geweten dat er in verband met de opheffing van de quarantaineplicht op korte termijn extra gehoren zouden moeten worden afgenomen, dit nog niet maakt dat verweerder op die dag of op 22 juli 2021 de bewaring had moeten opheffen. Verweerder heeft zich, ter zitting en in zijn nadere reactie, terecht op het standpunt gesteld dat hem enige tijd moet worden gegund om de agenda rond de gehoren te organiseren en te beoordelen wie al dan niet in detentie kan blijven en/of naar de verlengde asielprocedure kan worden gezonden. Verder heeft verweerder tijd nodig om de administratie en de praktische gang van zaken rondom de opheffing van de maatregel in gang te zetten. Daarbij moet verweerder bijvoorbeeld bij het COA nagaan of en waar er plek is voor eiser in een AZC en moet er vervoer van het detentiecentrum naar het AZC worden geregeld. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder de bewaring al op 21 of 22 juli 2021 had moeten opheffen. Dat eiser op 23 juli 2021 ook nog pas om 17.00 uur is opgehaald door een taxi, terwijl al in de ochtend aan hem bekend is gemaakt dat de maatregel zou worden opgeheven, maakt evenmin dat sprake is van een onrechtmatigheid dan wel onvoldoende voortvarend handelen. Verweerder moet immers vervoer regelen en het vervoer afwachten. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Besluit van 28 mei 2021 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, in verband met het regelen van de aanmeldfase, het vervallen van het eerste gehoor in de algemene asielprocedure en het doorvoeren van enkele technische aanpassingen.
5.ECLI:NL:RVS:2016:1451, rechtsoverweging 8.1.