ECLI:NL:RBDHA:2021:10678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van de eiser per 1 oktober 2020, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 26 mei 1999 tot 1 juni 2018 als logistiek medewerker heeft gewerkt en vanaf 1 juni 2018 een WW-uitkering ontving. Eiser meldde zich ziek op 13 mei 2019 en ontving een ZW-uitkering. Na een herbeoordeling door de primaire verzekeringsarts, die concludeerde dat eiser niet medisch arbeidsongeschikt was, heeft het UWV de ZW-uitkering beëindigd. Eiser betwistte de conclusie van de verzekeringsartsen en voerde aan dat zijn psychische klachten ernstiger waren dan vastgesteld.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van eiser en dat hij in staat was om werkzaamheden te verrichten in de door de arbeidsdeskundige voorgestelde functies. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat de uitkering van eiser ingevolge de Ziektewet (ZW-uitkering) per 1 oktober 2020 wordt beëindigd omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 14 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij afzonderlijke brief ingediend.
Verweerder heeft de gedingstukken toegestuurd en een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen duidelijk hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft als logistiek medewerker gewerkt van 26 mei 1999 tot 1 juni 2018 in een werkweek van 38 uur. Vanaf 1 juni 2018 ontving eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW-uitkering). Op 13 mei 2019 heeft hij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Bij besluit van 12 augustus 2019 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
1.2
In het kader van de zogeheten ‘eerstejaars ziektewet-beoordeling’ heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 11 mei 2020 op minder dan 35% vastgesteld. Om die reden heeft verweerder bij het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser met inachtneming van een uitlooptermijn per 1 oktober 2020 (datum in geding) beëindigd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Daartoe voert hij aan dat hij vanwege een veelheid aan traumatische gebeurtenissen en ervaringen ernstige psychisch beperkingen heeft. Met de EDMR-behandeling is hij gestopt omdat de behandelaar zijn buurvrouw is. Eiser acht zichzelf uitbehandeld en stelt dat hij niet kan functioneren te midden van anderen. Zijn beperkingen qua persoonlijk en sociaal functioneren (onder meer omgaan met conflicten, concentratie) zijn onvoldoende vertaald in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), aldus eiser.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 19aa, eerste lid, van de Zw is bepaald dat – voor zover hier van belang – de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte (…), recht heeft op loon (…), nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht heeft op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (…) slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2
In artikel 19aa, tweede lid, van de Zw is bepaald dat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.3
Ingevolge artikel 19ab, van de Zw, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.1
In het kader van de eerstejaars ziektewetbeoordeling heeft de primaire verzekeringsarts B.E.M. Bolhaar heronderzoek verricht. Vanwege de COVID-pandemie is er alleen telefonisch contact met eiser geweest. Verder heeft de arts dossierstudie verricht. In zijn rapportage van 14 mei 2020 heeft de primaire verzekeringsarts vermeld dat eiser aan een paniekstoornis lijdt. De psychische klachten zijn ontstaan toen eiser in een onveilige buurt woonde en veelvuldig met agressie, bedreiging en conflicten werd geconfronteerd. De klachten werden weer erger toen tegenover zijn woning een kickboksschool kwam. Hij is in afwachting van een EMDR-behandeling en staat daarvoor op de wachtlijst. De primaire verzekeringsarts acht eiser niet geschikt voor zijn oorspronkelijke werk, maar hij vindt niet dat eiser medisch arbeidsongeschikt is. Eiser voldoet niet aan de criteria om “geen benutbare mogelijkheden” aan te nemen. Eiser is wel aangewezen op werk zonder onregelmatige diensten of nachtdiensten, en een juiste structuur en regelmaat zijn van belang. Het werkaanbod dient voorspelbaar en gestructureerd te zijn. Eiser moet ontzien worden qua tijdsdruk en dwingend hoge tempobelasting. Er moet rekening worden gehouden met verminderde conflicthantering en met een verhoogd afbreukrisico. De werkomgeving dient vertrouwd te zijn en er mogen geen onverwachte incidentele geluiden voorkomen. Met adequate behandeling zullen de klachten en beperkingen afnemen, aldus de primaire verzekeringsarts, die de beperkingen van eiser heeft vertaald in een zogeheten FML.
5.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) R.W. de Vos heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. De hoorzitting en het spreekuurcontact hebben beide plaatsgevonden op 7 december 2020 en de conclusies van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van gelijke datum. Na eigen onderzoek en dossierstudie komt hij tot de conclusie dat de beperkingen van eiser, zoals opgenomen in de FML, niet zijn onderschat. Hij heeft dan ook geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
5.3
Wat eiser heeft aangevoerd komt er feitelijk op neer dat de ernst van zijn klachten is onderschat, en dat hij op meer beoordelingspunten in de FML beperkingen heeft dan door verweerders verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij uitvoerig aandacht hebben besteed aan de psychische klachten van eiser. Er zijn geen aspecten van de problematiek over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de medische beoordelingen. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het aannemen van zwaardere of andere beperkingen. Evenmin bestaat aanleiding het medisch oordeel van beide verzekeringsartsen van verweerder voor onjuist te houden. Daartoe wordt overwogen dat eiser zijn standpunt, dat hij vanwege zijn psychische klachten ernstiger beperkt is dan door de verzekeringsartsen in de FML is erkend, niet met medische stukken heeft onderbouwd.
5.4
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om aan de medische beoordeling van de beperkingen van eiser op de datum in geding te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd.
6.1
Op basis van de voor eiser vastgestelde FML heeft de primaire arbeidsdeskundige F. Bicker, met gebruik van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) beoordeeld welke (voorbeeld)functies eiser nog zou kunnen verrichten, nu hij ongeschikt is bevonden voor de maatgevende arbeid. De volgende functies zijn aan eiser voorgehouden: productiemedewerker industrie, inpakker (handmatig) en monteur printplaten. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 30 augustus 2020 gemotiveerd waarom de voorgehouden functies passend zijn voor eiser. Met het vervullen van deze functies kon eiser op de in geding zijnde datum meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen.
6.2
Blijkens haar rapportage van 10 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b
Mr. M.B. Thür-Emmerich geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusies van de primaire arbeidsdeskundige. De eerder geduide functies houden voldoende rekening met de beperkingen van eiser.
6.3
Eiser heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de arbeidsdeskundige beoordeling. Daarom gaat de rechtbank er met verweerder van uit dat eiser in staat moet worden geacht om werkzaamheden te verrichten in de door de arbeidsdeskundige bij wijze van voorbeeld aangegeven functies.
7. Verweerder heeft op juiste gronden beslist dat eiser niet langer recht heeft op een ZW-uitkering. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.W.J. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.