ECLI:NL:RBDHA:2021:10657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
NL21.5090 en NL21.5091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraanse eisers afgewezen door Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar rechtbank vernietigt besluiten wegens onvoldoende motivatie

In deze zaak hebben twee Iraanse eisers, een broer en een zus, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de geloofwaardigheid van hun asielrelazen in twijfel trok. De eisers hebben aangevoerd dat eiseres werd gestalkt en bedreigd door een buurjongen nadat zij zijn huwelijksaanzoeken had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom bepaalde bedreigingen ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank oordeelt dat de geloofwaardigheid van de asielrelazen niet op zorgvuldige wijze is beoordeeld en dat de zwaarwegendheid van de asielrelazen niet correct is vastgesteld. De rechtbank vernietigt de besluiten van de Staatssecretaris en draagt deze op om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij de asielaanvragen opnieuw moeten worden beoordeeld. De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris ook in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.5090 en NL21.5091

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiseres], eiseres, en [naam eiser], eiser, hierna tezamen: eisers

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluiten van 8 maart 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (asielaanvragen) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Verder zijn aan eisers geen verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Evenmin is aan eisers uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 augustus 2021 te Dordrecht op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eisers hebben de Iraanse nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en eiser op [geboortedatum eiser]. Zij zijn zus en broer.
1.2.
Op 17 september 2018 hebben eisers hun asielaanvragen ingediend. Zij hebben hieraan, voor zover voor deze uitspraak van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft van haar buurjongen [naam 2] meerdere huwelijksaanzoeken gekregen. Zij heeft deze telkens afgewezen. Daarom wordt zij door [naam 2] gestalkt en ernstig bedreigd. Omdat de vader van [naam 2] een hooggeplaatste functionaris binnen de Sepah is, kan zij geen bescherming krijgen van de Iraanse autoriteiten.
Bestreden besluiten
2.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • huwelijksaanzoeken en bedreigingen van de buurjongen;
  • verwestering en daarmee samenhangende toegedichte afvalligheid.
2.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen van zijn zus met de buurjongen [naam 2].
2.3.
Verweerder heeft het eerste element in beide asielrelazen geloofwaardig geacht. Het tweede element in beide asielrelazen heeft verweerder deels geloofwaardig geacht. Geloofwaardig is geacht dat eiseres meerdere huwelijksaanzoeken van [naam 2] heeft geweigerd en vervolgens door hem werd lastiggevallen. Niet geloofwaardig is geacht dat de oom van eisers is aangereden door [naam 2]. Evenmin is geloofwaardig geacht dat [naam 2] erachter is gekomen dat eiseres zwemlessen kreeg van een mannelijke trainer en dat [naam 2] dit bekend wilde maken. Verweerder heeft het derde element in het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig geacht. De wel geloofwaardig geachte (delen van) elementen heeft verweerder niet zwaarwegend genoeg geacht voor asielverlening. Daarom heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen als ongegrond.
Geloofwaardigheid
3. De rechtbank stelt vast dat er geen discussie bestaat over de geloofwaardig geachte (delen van) elementen in beide asielrelazen. De geloofwaardigheidsbeoordeling van deze (delen van) elementen blijft in deze uitspraak dan ook inhoudelijk onbesproken. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat het derde relevante element in haar asielrelaas, te weten de verwestering en de daarmee samenhangende toegedichte afvalligheid, ongeloofwaardig is. Daarom blijft ook de geloofwaardigheidsbeoordeling van dit element in deze uitspraak inhoudelijk onbesproken.
4. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat [naam 2] erachter is gekomen dat eiseres zwemlessen kreeg van een mannelijke trainer en heeft gedreigd dit bekend te zullen maken. Eisers stellen dat eiseres hierover niet tegenstrijdig of ongerijmd heeft verklaard en dat van haar niet verwacht kan worden dat zij kan verklaren hoe [naam 2] hier precies achter is gekomen en wat hij exact van plan was met deze kennis. Verder voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hun oom door [naam 2] is aangereden. Eisers stellen, onder verwijzing naar de door hen overgelegde (medische) stukken, dat er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat [naam 2] achter de aanrijding zit.
4.1.
Verweerder heeft ongeloofwaardig geacht dat [naam 2] erachter is gekomen dat eiseres zwemlessen kreeg van een mannelijke trainer en heeft gedreigd dit bekend te zullen maken. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.1.
Verweerder heeft eiseres in dit verband tegengeworpen dat zij niet kan verklaren op welke wijze en wanneer [naam 2] erachter is gekomen dat zij zwemlessen van een mannelijke trainer kreeg. Deze tegenwerping berust naar het oordeel van de rechtbank echter niet op een deugdelijke motivering. Eiseres heeft in dit verband verklaard dat [naam 2] haar na de afwijzing van zijn aanzoek(en) gedurende één of twee maanden heeft gestalkt zonder dat zij dat wist en heeft gemerkt en dat hij in die periode achter de zwemlessen is gekomen (p. 9 van het verslag aanvullend gehoor). Deze heimelijke stalking is door verweerder niet ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft niet uitgelegd waarom hij ondanks het vorenstaande van eiseres verlangt dat zij meer en concreter dan zij heeft gedaan kan verklaren over de wijze en het moment waarop [naam 2] achter haar zwemlessen is gekomen.
4.1.2.
Verweerder heeft eiseres in dit verband verder tegengeworpen dat haar verklaringen dat [naam 2] erachter is gekomen dat zij zwemlessen kreeg van een mannelijke trainer slechts berusten op een aanname van eiseres. Ook deze tegenwerping berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een deugdelijke motivering en is evenmin zorgvuldig voorbereid. Eiseres heeft namelijk verklaard (p. 5 van het verslag nader gehoor) dat zij op enig moment – dit was nog vóór de aanrijding van eisers’ oom in november 2017 – door [naam 2] is aangehouden, waarbij hij heeft gezegd dat hij weet dat zij zwemles krijgt van een mannelijke trainer en dat hij dit bij iedereen bekend gaat maken als zij niet zou meewerken. Een tijd later – twee of drie maanden voor haar vertrek uit Iran – heeft [naam 2] volgens de verklaringen van eiseres nogmaals een dergelijke mededeling gedaan (p. 6 van het verslag nader gehoor). Deze verklaringen over de mededelingen van [naam 2] aan eiseres over zijn kennis van haar zwemlessen zijn door verweerder niet betrokken bij deze tegenwerping, hetgeen wel had gemoeten.
4.1.3.
Verweerder heeft eiseres in dit verband verder tegengeworpen dat zij inconsistent heeft verklaard over de inhoud van [naam 2]’s dreigementen. Ook deze tegenwerping is naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerder heeft namelijk onvoldoende uitgelegd waarom haar antwoord “Eerlijk gezegd weet ik het niet” op de vraag “Bij wie wilde [naam 2] bekend maken dat jij door een man werd getraind” (p. 9 van het verslag nader gehoor) niet zou corresponderen met haar verklaring (p. 11 van het verslag nader gehoor) dat [naam 2] die informatie wilde doorgeven aan de autoriteiten. In dit verband overweegt de rechtbank dat eiseres met deze laatste verklaring niet alsnog een concrete persoon of instantie genoemd en in feite weinig anders heeft verteld dan dat [naam 2] in algemene bewoordingen heeft gedreigd zijn kennis over de zwemlessen openbaar te zullen maken. Het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat het bevreemdend is dat eiseres niet meer en concreter over de inhoud van de dreigementen heeft kunnen verklaren, aangezien het in de rede ligt dat [naam 2] concretere bedreigingen heeft geuit, volgt de rechtbank niet, nu dit standpunt berust op speculatie van verweerder.
4.1.4.
Verweerder heeft eiseres in dit verband voorts tegengeworpen dat het bevreemdend is dat [naam 2] al vrij snel na de afwijzing van zijn aanzoeken erachter is gekomen dat eiseres zwemlessen kreeg van een mannelijke trainer, maar pas een aanzienlijke tijd later (twee tot drie maanden voor het vertrek van eiseres uit Iran) hierover bedreigingen heeft geuit. Deze tegenwerping berust naar het oordeel van de rechtbank echter evenmin op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding. Immers, hiermee heeft verweerder miskend dat eiseres heeft verklaard dat [naam 2] ook al op een eerder moment – nog vóór de aanrijding van eisers’ oom in november 2017 – eiseres heeft geconfronteerd met zijn kennis over haar zwemlessen, wat door eiseres zelf is ervaren als een waarschuwing, maar door eisers’ ouders (aan wie zij dit eerst niet durfde te vertellen) zwaarder is opgevat en de aanleiding heeft gevormd om eisers’ oom met de vader van [naam 2] te laten praten. Deze verklaringen heeft verweerder ten onrechte niet bij deze tegenwerping betrokken.
4.1.5.
Verweerder heeft eiseres in dit verband ten slotte tegengeworpen dat het bevreemdend is dat eiseres na de bedreigding van [naam 2] tot het bekend maken van haar zwemlessen door een mannelijke trainer, is doorgegaan met de zwemlessen. Ook deze tegenwerping is naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid. Immers, verweerder heeft hierbij niet betrokken de verklaring van eiseres dat zij, nadat zij wist dat [naam 2] achter haar zwemlessen was gekomen, niet onverkort is doorgegaan met (haar passie) zwemmen, maar haar zwemschema heeft aangepast, in die zin dat zij niet meer elke week ging en, als zij wel ging, niet op een vaste dag en tijd (p. 10 van het verslag aanvullend gehoor). Evenmin is hierbij betrokken het algemene beeld dat uit de verklaringen van eiseres naar voren komt, namelijk dat de bedreigingen in het begin minder heftig en nog enigszins te beïnvloeden waren, onder meer omdat het eiseres in de beginperiode lukte op [naam 2] ‘aan het lijntje te houden’, en met name in de laatste maanden van haar verblijf in Iran in intensiteit toenamen en onophoudelijk aan de orde waren.
4.1.6.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat ongeloofwaardig is dat [naam 2] erachter is gekomen dat eiseres zwemlessen kreeg van een mannelijke trainer en heeft gedreigd dit bekend te zullen maken, niet berust op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding.
4.2.
Verweerder heeft voorts ongeloofwaardig geacht dat de (op zichzelf geloofwaardige) aanrijding van de oom van eisers is gepleegd of veroorzaakt door [naam 2]. Verweerder heeft hiertoe gesteld dat de verklaring dat [naam 2] achter de aanrijding zou zitten berust op een niet onderbouwd vermoeden van eiseres. De rechtbank is echter van oordeel dat ook dit standpunt van verweerder niet berust op een voldoende deugdelijke motivering en evenmin op een voldoende zorgvuldige voorbereiding. Immers, verweerder heeft bij dit standpunt niet betrokken, hetgeen wel had gemoeten, de verscheidene concrete aanknopingspunten die eiseres naar voren heeft gebracht voor de betrokkenheid van [naam 2] bij de aanrijding. Zo heeft eiseres, als meest concrete aanwijzing, tijdens het nader gehoor twee keer verklaard (p. 5 en 10 van het verslag nader gehoor) dat de aanrijding heeft plaatsgevonden vier dagen nadat haar oom een gesprek heeft gevoerd met de vader van [naam 2] over het bedreigende gedrag van [naam 2] jegens eiseres. Verder heeft eiseres verklaard dat haar familie geen andere vijanden heeft dan [naam 2] (p. 10 van het verslag nader gehoor) alsmede dat de auto die de aanrijding heeft veroorzaakt, na de aanrijding niet is gestopt maar is doorgereden (p. 5 van het verslag nader gehoor).
4.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder zijn standpunt dat het tweede element in beide asielrelazen deels ongeloofwaardig is, niet deugdelijk heeft gemotiveerd en niet zorgvuldig heeft voorbereid. De onder 4. weergegeven beroepsgronden slagen.
Zwaarwegendheid
5. Reeds nu niet deugdelijk is gemotiveerd dat het tweede element in beide asielrelazen deels ongeloofwaardig is en, in het verlengde daarvan, terecht deels buiten beschouwing is gelaten bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van de asielrelazen, kan niet worden geoordeeld dat de beoordeling van de zwaarwegendheid van de asielrelazen zoals die in het bestreden besluit is verricht – dus met buiten beschouwing lating van de verklaringen van eiseres over de kennis van [naam 2] over haar zwemlessen en de daaruit volgende bedreigingen en over de aanrijding van eisers’ oom door [naam 2] – volledig en juist (gemotiveerd) is. In zoverre slaagt ook de beroepsgrond van eisers aangaande de zwaarwegendheid van hun asielrelazen.
Conclusie
6. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. Ter zitting is namelijk geen toelichting gegeven waarmee voormelde gebreken in de geloofwaardigheidsbeoordeling zijn hersteld. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van de asielrelazen niet, bij wijze van subsidiair standpunt, ook de door hem ongeloofwaardig geachte delen van het tweede element in beide asielrelazen heeft betrokken. De rechtbank ziet evenmin mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om een asielrelaas op geloofwaardigheid te beoordelen en, in het geval hij meent dat een asielrelaas ongeloofwaardigheid is, om te motiveren waarom hij die mening is toegedaan. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij nieuwe ongunstige besluiten voor eisers, niet valt in te zien dat eisers op die manier eerder uitsluitsel krijgen in hun zaken dan als verweerder de opdracht wordt gegeven nieuwe beslissingen op de asielaanvragen te nemen binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, nieuwe beslissingen te nemen op de asielaanvragen, binnen voormelde termijn. In die nieuwe beslissingen dient verweerder de asielaanvragen van eisers alsnog in te willigen of alsnog deugdelijk gemotiveerd af te wijzen.
Proceskosten
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Hierbij merkt de rechtbank op dat zij de zaken heeft aangemerkt als samenhangend als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.