ECLI:NL:RBDHA:2021:10645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
NL21.12583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en de behandeling van de aanvraag in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In de overwegingen werd vastgesteld dat niet in geschil was dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris de behandeling van zijn aanvraag desondanks aan zich moest trekken, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kon. Eiser was hierin niet geslaagd. De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris gemotiveerd had ingegaan op de stellingen van eiser over de behandeling in Frankrijk, maar dat eiser niet had aangetoond waarom deze stellingen niet konden leiden tot een inhoudelijke behandeling van zijn aanvraag.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat eiser meer tijd nodig had om documenten te verzamelen ter ondersteuning van zijn stellingen. De strafrechtelijke detentie van eiser deed hier niets aan af, aangezien hij voldoende tijd en gelegenheid had gehad om bewijs aan te leveren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel vermeld tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12583
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser voert aan dat verweerder de behandeling daarvan desondanks aan zich dient te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [1]
2. Verweerder mag ten aanzien van Frankrijk in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is daar niet in geslaagd.
3. Eiser stelt, onder verwijzing naar de zienswijze op het voornemen, dat hij in Frankrijk slecht is behandeld. Hij heeft daar niet of nauwelijks opvang genoten en was verstoken van juridische hulp. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op deze stelling van eiser en waarom deze niet alsnog tot de inhoudelijke behandeling van zijn aanvraag kan leiden. Uit de beroepsgronden blijkt evenwel niet waarom eiser het daar niet mee eens is en het besluit aldus in zoverre tekort schiet. Nu fundamentele kritiek op het bestreden besluit ontbreekt, kan reeds daarom het beroep van eiser niet slagen.
4. Verder is er geen grond voor het oordeel dat verweerder eiser meer tijd had moeten gunnen om documenten te verzamelen, waarmee hij zijn stellingen kan onderbouwen. De strafrechtelijke detentie van eiser laat onverlet dat eiser, die door een professionele rechtshulpverlener wordt bijgestaan, vanaf het indienen van zijn asielaanvraag op 6 mei 2021 voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om eventueel bewijs van de wijze waarop hij, naar hij stelt, in Frankrijk is behandeld aan te leveren.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021 door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU), nr. 604/2013.