In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Peruaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 29 augustus 2019. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig was. De eiser had aangevoerd dat hij bedreigd werd door huurmoordenaars vanwege een lening die hij niet tijdig kon terugbetalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 september 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de nationaliteit en identiteit van de eiser geloofwaardig achtte, maar de problemen die hij ondervond door de lening bij de geldverstrekker niet aannemelijk waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende gedetailleerde verklaringen had gegeven over de geldverstrekker en de bedreigingen die hij zou hebben ondervonden. Bovendien werd opgemerkt dat de eiser geen objectief bewijs had overgelegd ter ondersteuning van zijn claims, zoals foto’s van dreigbrieven.
De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris aan zijn actieve onderzoeksplicht had voldaan en dat de eiser niet had aangetoond dat hij in een noodsituatie verkeerde na de terugbetaling van de lening door zijn vader. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.