ECLI:NL:RBDHA:2021:10616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
C-09-616785-KG ZA 21-795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de omzetting van een taakstraf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die een taakstraf van 100 uur had opgelegd gekregen, vorderde dat de tenuitvoerlegging van de omzetting van zijn taakstraf zou worden opgeschort. Eiser had een bezwaarschrift ingediend tegen de omzetting van zijn taakstraf, maar zijn verzoek om opschorting was telefonisch afgewezen door het CJIB. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking kwam. De rechter stelde vast dat het bezwaarschrift van eiser geen opschortende werking had en dat het CJIB beleidsvrijheid toekomt bij de beslissing om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet op te schorten. Eiser had niet adequaat zorg gedragen voor de ontvangst van zijn post, wat hem werd aangerekend. Daarnaast werden persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals huurachterstanden en zorgen over zijn bedrijf, niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om de vordering tot schorsing toe te wijzen. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.683,-- werden begroot, en de kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/616785 / KG ZA 21-795
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 25 augustus 2021
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. T.T.H.M. Bruers te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Perenboom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. H.J. Vetter, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. H.A. van Dijk-Verheij, griffier.
Tevens zijn aanwezig eiser, vergezeld van mr. Bruers, en mr. Perenboom.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Aan eiser is een taakstraf opgelegd van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Op 23 maart 2021 en 12 april 2021 heeft de reclassering brieven aan eiser verstuurd met de oproep voor een intakegesprek over het uitvoeren van zijn taakstraf. Op 13 juni 2021 heeft de officier van justitie besloten tot omzetting van de taakstraf. Eiser ondergaat sinds 18 augustus 2021 de vervangende hechtenis.
1.2.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de omzetting van zijn taakstraf. Zijn verzoek om de tenuitvoerlegging van de omzetting op te schorten in afwachting van de behandeling daarvan, is telefonisch afgewezen door het CJIB.
1.3.
Eiser vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, dat de tenuitvoerlegging van de omzetting van de taakstraf zal worden opgeschort totdat de politierechter heeft beslist op het daartegen gerichte bezwaarschrift van eiser. De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.4.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.5.
Het bezwaarschrift van eiser tegen de omzetting van zijn taakstraf heeft niet van rechtswege opschortende werking. Beoordeeld moet worden of de beslissing van het CJIB in stand kan blijven om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet op te schorten. Uitgangspunt bij de beoordeling daarvan is dat aan het CJIB beleidsvrijheid toekomt. De civiele kortgedingrechter heeft dus een beperkte toetsingsruimte.
1.6.
Eiser stelt dat hij alleen de eerste oproep van de reclassering voor het uitvoeren van de taakstraf heeft ontvangen en daarvan op een te laat moment heeft kennisgenomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat ook de tweede oproep op het adres van eiser is gearriveerd. Die oproep, waarvan een kopie in deze procedure is overgelegd, is aan hetzelfde adres verzonden als de eerste oproep. Het is aannemelijk dat de tweede oproep in de chaos van de verbouwing op het adres van eiser, waarover eiser zelf heeft verklaard, aan zijn aandacht is ontsnapt, net zoals dat in eerste instantie volgens de verklaring van eiser ook bij de eerste oproep is gebeurd. Het komt voor rekening van eiser dat hij niet of niet tijdig kennis heeft genomen van beide oproepen. Eiser had zorg moeten dragen voor een adequate ontvangst en afhandeling van zijn post, te meer nu hij wist van de veroordeling tot de taakstraf. Vanaf het moment van de veroordeling had eiser extra oplettend moeten zijn op post over de uitvoering van de taakstraf en in geval van onzekerheid zelf contact moeten opnemen met de reclassering of het CJIB. Dat heeft eiser niet gedaan en dat is hem toe te rekenen.
1.7.
Eiser heeft daarnaast een aantal persoonlijke omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de vordering tot schorsing in zijn visie zou moeten worden toegewezen. Eiser heeft een huurachterstand voor zowel zijn woning als zijn bedrijf en maakt zich zorgen over de voortgang van zijn eigen bedrijf en het bedrijf van zijn echtgenote, waarin hij beide een belangrijke rol vervult. Daarnaast heeft eiser een zoon die zijn bijstand nodig heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze omstandigheden serieus zijn, maar alle tezamen – tegen de achtergrond van wat eiser verweten kan worden – niet dermate uitzonderlijk of zwaarwegend zijn dat het duidelijk is dat het niet acceptabel is dat het CJIB niet tot schorsing overgaat. Het lijkt dan ook niet evident dat het bezwaarschrift van eiser zal worden toegewezen.
1.8.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt eiser om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht;
2.3.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
2.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. H.A. van Dijk-Verheij mr. H.J. Vetter