8.6.De rechtbank ziet, in tegenstelling tot verweerder, geen aanleiding om in deze zaak anders te beslissen op grond van voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 mei 2020 die door de Afdeling op 19 augustus 2020is bevestigd. De Afdeling heeft de uitspraak bevestigd met verwijzing naar voornoemde uitspraak van
22 oktober 2014. In die zaak hadden de ouders van het kind kennelijk nooit een asielaanvraag gedaan en een asielprocedure doorlopen, maar was sprake van een verblijfsachtergrond op basis van verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd. Die uitspraken hebben dus betrekking op de vraag of kinderen met een reguliere verblijfsachtergrond gebruik kunnen maken van de Overgangsregeling voor kinderen met een asielachtergrond. De rechtsvraag die in die uitspraken is beantwoord, is dan ook een andere dan die in deze zaak aan de orde is. Het standpunt in het verweerschrift dat “anders dan de rechtbank in deze uitspraak suggereert, was er in de casus die heeft geleid tot de uitspraak van 29 mei 2020 (…) ook geen sprake van een situatie dat de ouders van het kind nooit een asielprocedure hadden doorlopen.” heeft verweerder op de zitting niet nader kunnen motiveren en volgt de rechtbank dan ook niet.
9. Het bestreden besluit is, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, niet deugdelijk gemotiveerd en het beroep is reeds hierom gegrond. De overige beroepsgronden van eisers behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Na deze uitspraak treedt de fase van bezwaar opnieuw in. Nu verweerder opnieuw een inhoudelijk standpunt in dient te nemen, draagt de rechtbank verweerder op om bij de afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM te betrekken dat eiseres inmiddels is bevallen van een tweede kind met de Nederlandse nationaliteit.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor deze zaak vast op € 1.602,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor van 1.