ECLI:NL:RBDHA:2021:10608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
NL20.14065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse man en beoordeling van geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse man die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond. De eiser, geboren in 1979, had verklaard dat hij in 2016 door de Iraanse inlichtingendienst was ondervraagd over huiskerkbijeenkomsten die zijn echtgenote zou hebben georganiseerd. Hij stelde dat hij mishandeld was tijdens zijn detentie en vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser beoordeeld, waarbij verweerder de elementen van het asielrelaas als ongeloofwaardig heeft aangemerkt, met uitzondering van de identiteit en nationaliteit van eiser.

De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het iMMO-rapport, dat de psychische toestand van eiser bevestigde, niet leidde tot een andere conclusie. De rechtbank benadrukte dat de verklaringen van eiser inconsistent en tegenstrijdig waren, en dat hij niet voldoende had onderbouwd dat hij als atheïst problemen zou ondervinden bij terugkeer naar Iran. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier M.J.S. Kempers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14065
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1979, van Iraanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van justitie en veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

ProcesverloopBij besluit van 25 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Farsi is verschenen W. Riasaty. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser is op 27 augustus 2017 Nederland ingereisd. Op 28 augustus 2017 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
1.2
Op 2 maart 2018 heeft verweerder zijn eerste voornemen uitgebracht. Op
13 mei 2019 is de eerste beschikking uitgebracht, maar deze is later weer ingetrokken. Eiser is vervolgens aanvullend gehoord.
1.3
Op 16 maart 2020 is opnieuw een voornemen uitgebracht en in het bestreden besluit is de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
2. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij in april/mei 2016 is meegenomen door de Iraanse inlichtingendienst en is ondervraagd over de huiskerkbijeenkomsten die zijn echtgenote in huis zou hebben georganiseerd. Eiser heeft verklaard dat hij vervolgens een maand lang heeft vastgezeten en daar is mishandeld. Na zijn vrijlating waren zijn echtgenote en kind vertrokken. Eiser weet niet waar zij zijn. Eiser heeft verder verklaard dat hij is teruggekeerd naar zijn ouders op het eiland [naam eiland] . Toen de inlichtingendienst op zoek was naar eiser in [naam eiland] , heeft de familie van eiser besloten dat eiser moest vluchten. Bij terugkeer vreest eiser om vermoord te worden door de inlichtingendienst. In het eerste gehoor heeft eiser verklaard agnost te zijn. Gedurende zijn tijd in Nederland is hij van deze geloofsovertuiging afgestapt en stelt hij atheïst te zijn geworden.
3.1
Verweerder heeft de volgende relevante elementen uit het asielrelaas onderscheiden:
a. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. (Toegedichte) huiskerkbijeenkomsten;
c. Arrestatie door Iraanse inlichtingendienst en gevolgen nadien;
d. Agnosticisme en atheïsme.
3.2
Verweerder acht element a geloofwaardig. De overige elementen (b, c en d) worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder gelooft niet dat eiser niet op de hoogte was van de huiskerkbijeenkomsten die georganiseerd zouden zijn door zijn echtgenote in hun huis. Ook acht verweerder ongeloofwaardig dat eiser werd opgepakt, terwijl zijn echtgenote vrijuit zou zijn gegaan. Daarbij komt dat eiser weinig of tegenstrijdig heeft verklaard over de reden voor zijn aanhouding, de detentie, de martelingen en zijn vrijlating. Verweerder acht eveneens ongeloofwaardig dat eiser agnost is geweest, omdat concrete motieven daarvoor zijn uitgebleven. Volgens verweerder maken eisers verklaringen het aannemelijker dat eiser een niet praktiserend moslim is geweest. Ook acht verweerder het ongeloofwaardig dat eiser atheïst is geworden. De verklaringen die eiser in dit kader heeft gegeven, zijn volgens verweerder summier en tegenstrijdig en houden geen verband met eisers eigen persoonlijke gebeurtenissen en omstandigheden. Eiser heeft daarmee geen blijk gegeven van een diepgewortelde overtuiging, aldus verweerder.
4.1
Eiser betoogt dat het bestreden besluit geen stand kan houden, gelet op de conclusies uit het iMMO [1] -rapport van 7 april 2021. Eiser heeft PTSS. Het rapport bevestigt dat het niet goed ging met eiser gedurende de verhoren; hij had veel last van psychische klachten. Door iMMO is ook bevestigd dat eiser problemen heeft met consistent, coherent en consequent verklaren, dat hij moeite heeft met het terughalen van herinneringen en zeer veel moeite heeft met het praten over de gebeurtenissen die hem zijn overkomen. Eiser meent daarom dat ten onrechte aan hem is tegengeworpen dat hij op bepaalde onderdelen van het gehoor ongerijmd dan wel tegenstrijdig heeft verklaard. De problemen die eiser heeft ten aanzien van het afleggen van verklaringen, zijn door verweerder ten onrechte niet meegenomen in de besluitvorming. Hierdoor is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Verder voert eiser aan dat het iMMO-rapport ook dient te worden aangemerkt als een onderbouwing van de geloofwaardigheid van zijn relaas. Met de details die zijn gegeven over de detentieperiode, de littekens en de psychische klachten, maakt eiser dit deel van zijn relaas aannemelijk.
4.2
In beroep heeft eiser verder een verklaring van [naam deskundige] overgelegd. Eiser meent dat deze verklaring dient te worden opgevat als een deskundigenrapport.
[naam deskundige] is een voormalig advocaat in Iran en heeft gespecialiseerde kennis van het Iraanse recht. Uit de verklaring volgt dat de verantwoordelijkheid in Iran wel degelijk bij de man ligt. Daarmee is het, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, niet bevreemdingwekkend dat eiser is gearresteerd voor de activiteiten van zijn echtgenote.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van het door eiser overgelegde iMMO-rapport geen nader medisch advies ingewonnen. Volgens verweerder is het iMMO-rapport niet inzichtelijk en concludent. De conclusies uit het rapport stroken niet met de eerdere FMMU [2] -adviezen. Verweerder ziet in het rapport van iMMO geen reden om aan te nemen dat de adviezen van FMMU niet op de juiste wijze tot stand zijn gekomen en dat niet langer kan worden uitgegaan van de juistheid van deze adviezen.
Oordeel rechtbank
6. Bij de beoordeling van de beroepsgronden van eiser over de geloofwaardigheid van de gestelde toegedichte huiskerkbijeenkomsten (element b) en de arrestatie door de inlichtingendienst (element c) is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer in de uitspraak van 27 juni 2018 [3] uiteen heeft gezet hoe moet worden omgegaan met rapporten van het iMMO. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat, als in een dergelijk rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, verweerder hieraan niet voorbij kan gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Ook is volgens de uitspraak van de Afdeling vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie over het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
7.1
Verweerder heeft naar aanleiding van het door eiser overgelegde iMMO-rapport geen nader medisch advies ingewonnen en het standpunt ingenomen dat eiser zijn relaas ten aanzien van elementen b en c niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit standpunt voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het door eiser overgelegde iMMO-rapport niet voldoet aan de voorwaarden zoals benoemd onder rechtsoverweging 6. Verweerder heeft terecht gesteld dat in het rapport niet geduid is op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent te verklaren invloed heeft gehad. Verweerder heeft in dit kader verder van belang mogen achten dat in het iMMO-rapport staat vermeld [4] dat eiser stelt te zijn geboeid aan het plafond, waarbij wonden ontstonden aan beide polsen, terwijl eiser in het nader gehoor heeft verklaard te zijn geboeid tijdens arrestatie en detentie, maar daarbij geen enkele melding heeft gemaakt van ophanging met handboeien aan het plafond en de littekens die hij daaraan heeft overgehouden. [5] Deze tegenstrijdigheid is door het iMMO niet meegenomen in diens conclusies. De rechtbank acht in dit kader van belang dat het niet ondenkbaar is dat deze littekens op een andere manier zijn opgelopen. Gelet hierop volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat het rapport van het iMMO niet inzichtelijk en concludent is. De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de conclusies uit het iMMO-rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat, zoals eiser met zijn relaas stelt, een causaal verband bestaat tussen de detentie en de toegedichte organisatie van huiskerkbijeenkomsten. Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen omtrent de huiskerkbijeenkomsten en detentie op zichzelf al summier en vaag zijn. In dit kader heeft verweerder van belang mogen achten dat het opmerkelijk is dat eiser is opgepakt, terwijl zijn echtgenote heeft kunnen verdwijnen. De schriftelijke verklaring van [naam deskundige] maakt dit niet anders. Dat de man opgepakt zou kunnen worden voor de activiteiten van zijn vrouw kan de rechtbank in zijn algemeenheid nog volgen, maar gelet op de overgelegde deskundigenverklaring heeft verweerder op goede gronden gesteld dat niet valt in te zien waarom eisers vrouw nooit is gearresteerd en op vrije voeten heeft kunnen blijven. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser op het moment dat wordt doorgevraagd, de vragen van de gehoormedewerker niet of nauwelijks weet te beantwoorden. [6]
7.2
De rechtbank is, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen in samenhang bezien, van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser ten aanzien van elementen b en c niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het iMMO-rapport van 7 april 2021 niet leidt tot een andere conclusie.
7.3
Het betoog van eiser dat uit het artikel ‘Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure' uit AM&R [7] volgt dat het iMMO wel degelijk inzichtelijk maakt hoe hun conclusies tot stand komen, volgt de rechtbank niet. Met deze enkele algemene verwijzing is eiser immers niet geconcretiseerd ingegaan op het iMMO-rapport dat in deze zaak voorligt.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser atheïst is en dat hij bij terugkeer naar Iran zal worden gezien als afvallige. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij vanwege zijn atheïsme problemen zou krijgen bij terugkeer naar Iran. Evenmin heeft eiser duidelijk kunnen maken wat precies is veranderd aan zijn denk- en handelwijze sinds hij atheïst zou zijn geworden. Ook is onduidelijk gebleven of en hoe eiser bij terugkeer uiting wil geven aan het atheïsme. Om die reden heeft verweerder kunnen concluderen dat niet aannemelijk is geworden dat eiser in Iran een andere uiting zal geven aan het atheïsme dan dat hij nu in Nederland doet en dat hij hierdoor als afvallige beschouwd zal worden.
9. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
2.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
4.Bladzijde 6 van het iMMO-rapport.
5.Bladzijde 11 van het nader gehoor van 27 oktober 2017.
6.Zie bijvoorbeeld pagina 15, 17, 20 en 21 van het verslag aanvullend gehoor van 2 november 2017.
7.M.E.J. Kollen, L. Heeffer, A.M. Keunen & E.J. Kors, ‘Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure’,