Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde sub 1] [plaats] ,
[gedaagde sub 2]te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 mei 2020, met producties 1 tot en met 11;
- de akte houdende vermeerdering van eis, met producties 12 tot en met 16;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 17 tot en met 20;
- het tussenvonnis van 28 april 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte indienen producties tevens wijziging van eis van [gedaagde sub 1 cs] , met producties 11 tot en met 15;
- de aanvullende producties 21 tot en met 23 van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling op 16 september 2021, waarbij [eiser] in persoon, bijgestaan door de advocaat voornoemd, en [gedaagde sub 1 cs] in persoon, bijgestaan door de advocaat voornoemd, zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
2.De beoordeling in conventie en in reconventie
Wat is er gebeurd?
Artikel 11: Risico overgang, beschadiging
koper uitvoering van deze overeenkomst verlangt, in welk geval verkoper – zonder enige bijzondere tegenprestatie naast de koopprijs – aan koper op de overeengekomen datum van levering het verkochte overdraagt in de staat waarin het zich dan bevindt, met alle (vorderings)rechten die verkoper ter zake van het onheil – hetzij uit hoofde van verzekering, hetzij uit anderen hoofde – jegens derden toekomen;
verkoper verklaart de schade binnen dertig dagen na het onheil voor zijn rekening te zullen herstellen, in welk geval de voor een eerder tijdstip overeengekomen datum van levering wordt opgeschort naar de datum volgend op die waarop die dertig dagen zijn verstreken. Een gestelde bankgarantie bedoeld in artikel 4 zal zo nodig worden verlengd.
werkbare deel, de grote garage, magazijn en het keukentje” na anderhalve week al gereed voor gebruik waren en dat de aannemer op 21 maart 2020 in het pand aanwezig is om een planning te maken zodat “
er mogelijk op zeer korte termijn gestart kan worden met de verdere afwerking van het kantoortje/showroom”.
Zoals ik u ook al eerder heb aangegeven, heb ik te maken met investeerders, er is aan de kant van de verkoper, helaas wat onverzien gebeurd, waardoor hij op 2 maart niet kon leveren, ik heb daarna een afspraak met m gemaakt wat in mijn ogen niet na is gekomen. Nu komt de Corona crisis daar overheen wat ook onvoorzien is. Ik kan u ook vertellen dat 2 april sowieso niet doorgaat daar er niet aan de gemaakte afspraken is gehouden (zie mijn vorige mail) ik denk dat t beter is om bij elkaar te komen om even een aantal dingen te bespreken voordat we verder gaan.”
Prima, als u die kant op wilt varen!!!!
eerste postbetreft een bedrag van € 16.500 dat [eiser] stelt te zijn verschuldigd aan zijn investeerders. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] brieven van zijn investeerders in het geding gebracht, waarin aanspraak wordt gemaakt op een bedrag van € 4.000 voor misgelopen rente in de maanden februari en maart 2020 en een boete van vijf procent over het financieringsbedrag (€ 250.000). Zonder nadere toelichting van [eiser] , die hier ontbreekt, valt niet in te zien waarom [eiser] jegens [gedaagde sub 1 cs] aanspraak kan maken over misgelopen rente in februari 2020, nu in de koopovereenkomst is bepaald dat levering van (het recht van erfpacht op) het pand en daarmee betaling van de koopprijs pas in maart zou plaatsvinden. De rechtbank wijst de misgelopen rente in maart 2020 wel toe, omdat levering niet heeft plaatsgevonden in die maand. De hoogte van de rente is onvoldoende gemotiveerd weersproken door [gedaagde sub 1 cs] . Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat de afspraken met zijn investeerders mondeling zijn gemaakt en dat een boete gebruikelijk is indien geen gebruik wordt gemaakt van de ter beschikking gestelde financiering. Niet gebleken is dat [eiser] expliciet een boetebeding is overeengekomen. [gedaagde sub 1 cs] hebben de verschuldigdheid van een boete gemotiveerd betwist. Daarmee is niet komen vast te staan dat [eiser] met zijn investeerders een boete van vijf procent is overeengekomen. De boete komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Het voorgaande brengt met zich dat een bedrag van
tweede postvordert [eiser] vergoeding van de kosten die hij stelt te hebben gemaakt voor het maken van bouwtekeningen en vergunningaanvragen in verband met zijn (ver)bouwplannen van het pand. Het gaat om een bedrag van € 5.445. Het staat vast dat [eiser] het pand als garagebedrijf heeft gekocht. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij ook daadwerkelijk van plan was om het garagebedrijf te exploiteren. Voor zover [eiser] andere plannen had om het pand in de toekomst te ontwikkelen tot woningen, kunnen de kosten voor het maken van die plannen – waaronder het laten maken van tekeningen door een architect – niet worden beschouwd als kosten die het gevolg zijn van de tekortkoming van [gedaagde sub 1 cs] Ter zitting hebben [gedaagde sub 1 cs] immers onweersproken aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van de plannen van [eiser] en dat zij het pand aan hem hebben verkocht als garagebedrijf. De rechtbank wijst deze post daarom af.
derde postbetreft een bedrag van € 827,40 aan notariskosten. [eiser] stelt dat hij voornemens was om voor het door hem in het pand te exploiteren garagebedrijf een besloten vennootschap op te richten. Omdat de levering van het pand geen doorgang heeft gevonden, heeft [eiser] geen besloten vennootschap meer nodig. De notaris heeft conceptaktes voor de oprichting van de besloten vennootschap gemaakt. Hij vordert vergoeding van deze kosten. De rechtbank wijst deze post af, omdat ook hiervoor geldt dat het causaal verband tussen de tekortkoming van [gedaagde sub 1 cs] en de gevorderde kosten onvoldoende is onderbouwd door [eiser] .
vierde postvordert [eiser] een bedrag van € 3.480 aan kosten voor vervangende opslagruimte voor zijn auto’s. [eiser] stelt dat hij de door hem gekochte auto’s elders heeft moeten opslaan omdat levering van het pand niet heeft plaatsgevonden en hij de auto’s vanwege het ontbreken van een kenteken niet op de openbare weg kon stallen. Ter onderbouwing van de kosten heeft [eiser] facturen van het opslagbedrijf in het geding gebracht. Deze facturen zijn gericht aan JJK Global Management. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat dit een besloten vennootschap is waarvan hij aandeelhouder is en dat de facturen ook door deze vennootschap zijn betaald. In beginsel kan alleen de gelaedeerde vennootschap (JJK Global Management) een vordering tot schadevergoeding instellen. Het is vaste jurisprudentie dat een aandeelhouder in beginsel geen vergoeding van afgeleide schade toekomt (vergelijk HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1563, ABP/Poot). Enkel als de aandeelhouder stelt dat een specifiek jegens hem geldende zorgvuldigheidsnorm is geschonden en de schade van de aandeelhouder definitief is geleden, kan de aandeelhouder een vordering instellen. Omtrent een dergelijke, specifieke geschonden zorgvuldigheidsnorm is in deze zaak onvoldoende gesteld of gebleken. De door [eiser] gevorderde kosten voor de opslag van de auto’s zullen daarom worden afgewezen.
vijfde postbetreft de kosten voor het bouwkundig rapport van EVW ter hoogte van € 610. Weliswaar heeft [eiser] geen factuur voor deze kosten in het geding gebracht, maar het staat vast dat [eiser] het rapport heeft laten maken en dat daarmee kosten zijn gemoeid. [gedaagde sub 1 cs] betwisten niet, althans niet gemotiveerd dat sprake is van een onredelijk bedrag. De rechtbank wijst de kosten daarom toe, met dien verstande dat de wettelijke rente eerst toewijsbaar is vanaf de datum van de dagvaarding omdat [eiser] (getuige de datum van het rapport) op 1 april 2020 nog geen kosten had gemaakt.
zesde postziet op de arbeidskosten voor de monteur die [eiser] stelt in dienst te hebben genomen voor het opknappen van auto’s in het pand. [eiser] vordert het brutoloon (inclusief vakantietoeslag) dat hij aan de monteur is verschuldigd vanaf de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst (1 maart 2020) tot aan de datum van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (9 april 2020). Het gaat om een bedrag van € 5.941,48. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering de arbeidsovereenkomst met de monteur in het geding gebracht, alsmede een brief van 6 juni 2021 van de monteur waarin hij [eiser] vraagt wanneer het openstaande salaris zal worden betaald. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel een standplaats niet wordt vermeld in de arbeidsovereenkomst, voldoende is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst is gesloten met het oog op de exploitatie van het garagebedrijf in het pand. [eiser] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij geen ander eigen locatie heeft en dat garagebedrijven geen personeel van derden toelaten. Naar het oordeel kunnen de arbeidskosten worden aangemerkt als schade die in redelijkheid kan worden toegerekend aan de tekortkoming van [gedaagde sub 1 cs] Dat [eiser] (ver)bouwplannen voor de toekomst had, doet daar niet aan af. De rechtbank volgt [gedaagde sub 1 cs] niet in hun stelling dat [eiser] in het kader van de op hem rustende schadebeperkingsplicht direct na de brand de arbeidsovereenkomst met een beroep op het proeftijdsbeding moeten zeggen. Gelet op de verklaring van [gedaagde sub 1 cs] in maart 2020 mocht [eiser] er immers redelijkerwijs van uitgaan dat de schade binnen dertig dagen na de brand zou zijn hersteld en dat hij daarna aan de slag kon gaan met zijn garagebedrijf. De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoogte van de gevorderde kosten dat [gedaagde sub 1 cs] er weliswaar terecht op wijzen dat [eiser] niet heeft uitgelegd hoe het gevorderde bedrag is opgebouwd, maar in het licht van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedrag aan bruto maandsalaris (€ 4.231,82) en percentage vakantietoeslag (acht procent over het bruto maandsalaris) hebben zij de juistheid van het gevorderde bedrag onvoldoende gemotiveerd betwist. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente eerst toewijsbaar is vanaf 9 april 2020.
zevende postvordert [eiser] een nader te begroten bedrag aan omzetverlies. Deze post wordt afgewezen, omdat [eiser] geen concreet bedrag vordert en niet is gebleken dat [eiser] daadwerkelijk omzetverlies heeft geleden.
achtste postbetreft een boete ter hoogte van € 27.500. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen rechtsgrond voor deze boete. In artikel 11 lid 3 onder 2 van de koopovereenkomst is bepaald dat de koper recht heeft op schadevergoeding indien de verkoper de schade aan het verkochte niet (tijdig) goed en deugdelijk heeft hersteld. Niet is bepaald dat de koper naast schadevergoeding recht heeft op een boete (van tien procent van de koopprijs). Voor zover [eiser] een beroep doet op de boete van artikel 12.3 en/of artikel 12.5 van de koopovereenkomst, slaagt dit beroep niet. Die boete is bedoeld voor de situatie waarin nakoming van de koopovereenkomst nog mogelijk is, en een van partijen overgaat tot ontbinding omdat de andere partij zijn verplichtingen (tot meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering of betaling van de koopprijs) niet nakomt en in verzuim verkeert. In geval van artikel 11 lid 3 onder 2 van de koopovereenkomst is sprake van verzuim van de verkoper en ontbinding van de koopovereenkomst van rechtswege.
negende postmaakt [eiser] aanspraak op een bedrag van € 1.258,10 aan buitengerechtelijke incassokosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Zijn stelling dat hij heeft getracht zijn vordering buitengerechtelijk te innen, vindt onvoldoende steun in de stukken. Uit de stukken blijkt dat de advocaat van [eiser] heeft volstaan met een aansprakelijkstelling en dat hij kort daarna is overgegaan tot het leggen van conservatoir beslag, gevolgd door deze procedure. De werkzaamheden van de advocaat van [eiser] moeten daarom worden aangemerkt als verrichtingen ter voorbereiding van de geding en ter instructie van de zaak als bedoeld in artikel 241 Rv.