ECLI:NL:RBDHA:2021:10604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
21_5337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening maatschappelijke opvang op grond van Wmo

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, zonder vaste woon- of verblijfplaats, had het college van burgemeester en wethouders van Leiden verzocht om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit verzoek was afgewezen door verweerder op 18 juni 2021, omdat verzoekster volgens verweerder niet voldoende zelfredzaam was en haar terugkeer naar Nederland onvoldoende had voorbereid. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 16 september 2021, waar verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoekster heeft gesteld dat zij en haar kleinkinderen uit Somalië zijn gevlucht en dat zij nu dakloos zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster zelfredzaam is, omdat zij haar reis naar Nederland heeft georganiseerd en tijdelijk onderdak heeft geregeld bij kennissen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een opvangprobleem, maar van een huisvestingsprobleem, en dat de Wmo niet bedoeld is om een oplossing te bieden voor de schaarste op de woningmarkt.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen schending is van het EVRM of het IVRK, en dat de overheid niet verplicht is om onderdak te bieden aan zelfredzame gezinnen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5337

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoekster

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder(gemachtigde: E. Waasdorp).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van verzoekster om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te Leiden.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen M. Gure, als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster, geboren op [geboortedag 1] 1964, en haar kleinkinderen [kleinkind 1] , geboren 4 juli 2012, en [kleinkind 2] , geboren [geboortedag 3] 2013, hebben allen de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft tot 2000 in Nederland en van 2000 tot 2013 samen met haar zoon en dochter in Engeland gewoond. Verzoekster is daarna naar Somalië gegaan om voor haar kleinkinderen te zorgen. Haar kleinkinderen zijn geboren in Somalië en zijn kinderen van haar zoon en diens vrouw. De moeder van haar kleinkinderen is in Somalië overleden. Op 6 juni 2021 is verzoekster met haar kleinkinderen teruggekeerd naar Nederland. Verzoekster heeft zich op 14 juni 2021 bij verweerder gemeld met het verzoek om opvang in het kader van de Wmo.
3. Bij het besluit van 18 juni 2021 heeft verweerder het verzoek om te worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang afgewezen. Volgens verweerder is verzoekster voorzienbaar dakloos geworden. Zij heeft haar terugkeer naar Nederland onvoldoende voorbereid, nu zij bij aankomst in Nederland geen vast werk en inkomen had en ook geen vaste verblijfplaats. Dit terwijl zij bij haar vertrek uit Somalië een woning, werk en een inkomen had en de kleinkinderen aldaar naar school gingen. Verder is gebleken dat voor verzoekster een veilig onderdak bij kennissen in Nederland mogelijk is. Ook is gebleken dat verzoekster voldoende zelfredzaam is. Zij heeft immers de reis naar Nederland georganiseerd en betaald en tijdelijk onderdak geregeld bij kennissen in Nederland. Naar de mening van verweerder heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat zij zich niet op eigen kracht kan handhaven.
4. Verzoekster voert aan dat zij en haar kleinkinderen uit Somalië zijn gevlucht uit een onveilige situatie en dat zij zich daardoor niet kon voorbereiden op de reis naar Nederland. Haar gezin is thans dakloos en heeft direct opvang en hulp nodig. Verzoekster heeft er op gewezen dat haar kleinkinderen veel geweld hebben meegemaakt in Somalië en dat zij erg kwetsbaar zijn. Uit het rapport van het Crisis Interventie Team van 20 augustus 2021 blijkt dat de kleinkinderen een stabiele woon- en leefomgeving nodig hebben om de traumahulpverlening te laten slagen. Verder is verzoekster van mening dat miskend is dat haar gezin Nederlands is en dat de kinderen als burgers van de Europese Unie op grond van artikel 24 Handvest grondrechten van de Europese Unie recht heeft op een minimum aan sociale voorzieningen, waaronder noodopvang.
5.1
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
5.2.
Volgens de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wmo 2015 kan, naast de situatie van (dreiging van) huiselijk geweld, ook maatschappelijke opvang plaatsvinden in geval van dak- en thuislozen: mensen die geen huis meer hebben en niet in staat zijn zich op eigen kracht te redden. Zij kunnen tijdelijk opgevangen worden door de gemeente en ondersteuning ontvangen om hun leven weer zo goed mogelijk op de rails te krijgen. Uit de MvT blijkt ook dat slechts wanneer wordt vastgesteld dat iemand (blijvend of tijdelijk) niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, er aanleiding is voor de gemeente om die persoon te ondersteunen. Uitgangspunt is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie.
5.3.
Niet in geschil is dat verzoekster met haar kleinkinderen de thuissituatie in Somalië heeft verlaten. Centraal staat de vraag of verzoekster in staat moet worden geacht om zich op eigen kracht, met gebruikelijk hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
5.4.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekster zelfredzaam kan worden geacht. Verzoekster heeft haar reis naar Nederland georganiseerd en betaald en tijdelijk onderdak geregeld bij kennissen in Nederland. Daarmee heeft zij getoond zelfredzaam te zijn. Verzoekster heeft aangegeven dat zij sinds 13 juni 2021 met haar kleinkinderen verblijft in [plaats] bij mevrouw [A] , dat haar woning is bedoeld voor twee bewoners, maar dat er nu 5 mensen in het huis wonen en dat zij niet langer bij mevrouw [A] kan verblijven. Dit geeft de voorzieningenrechter geen reden om tot een ander oordeel te komen. De omstandigheid dat verzoekster geen zelfstandige woonruimte heeft wijst er op dat er geen sprake is van een opvangprobleem maar van een huisvestingsprobleem. Dat is op zichzelf begrijpelijk, gezien de schaarste op de woningmarkt. Hoewel de voorzieningenrechter inziet dat het in de praktijk moeilijk zal zijn voor verzoekster om een (betaalbare) woning te vinden, is de Wmo niet bedoeld om hiervoor een oplossing te vinden.
5.5.
Verder is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster zich door psychische problemen niet kan handhaven in de samenleving waardoor zij niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar kleinkinderen te kunnen voorzien. Dat haar kleinzoon medische problemen heeft, doet naar voorlopig oordeel niet af aan verzoeksters eigen zelfredzaamheid. Ook de genoemde brief van het Crisis Interventie Team maakt dat niet anders. De voorzieningenrechter kan zich goed voorstellen dat de kleinkinderen een stabiele woon- en leefomgeving nodig hebben om de traumahulpverlening te laten slagen; de (per definitie tijdelijke) noodopvang kan echter niet als een stabiele woonomgeving worden gezien. De voorzieningenrechter is daarom voorshands van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat verzoekster geen recht heeft op maatschappelijke opvang.
5.6.
De voorzieningenrechter ziet naar voorlopig oordeel geen schending van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Uit artikel 8 van het EVRM vloeit geen verplichting voort om verzoekster en haar kleinkinderen, ondanks dat zij niet voldoen aan de in de Wet maatschappelijke ondersteuning gestelde voorwaarden, toch toe te laten tot de maatschappelijke opvang dan wel van woonruimte te voorzien. De positieve verplichting van de overheid om het recht op privéleven te beschermen gaat niet zover dat op de overheid een zorgplicht rust om onderdak en voorzieningen te bieden aan een zelfredzaam gezin.
5.7.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van het IVRK rust op de overheid een verplichting om erop toe te zien dat de rechten en belangen van kinderen voldoende worden beschermd en geborgd. Die verplichting neemt niet weg dat het uitgangspunt is dat ouders, of in dit geval de grootouder aan wie in Somalië het gezag over de kleinkinderen is toegekend, de primaire verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot het welzijn van kinderen, zie artikel 27, tweede lid, van het IVRK. Aan de verplichtingen uit het IVRK is voldaan, omdat de overheid voorziet in een opvangregeling voor gezinnen met minderjarige kinderen die in nood verkeren: de Wmo. Dat betekent niet dat elk gezin met minderjarige kinderen hiervan gebruik kan maken. Het is toegestaan om op grond van publieke belangen (de besteding van publieke middelen en het beschikbaar houden van voldoende opvang voor kwetsbare, niet zelfredzame gezinnen) beperkingen te stellen aan het recht op toegang tot sociale voorzieningen. Verweerder heeft in dit geval op een juiste manier de afweging gemaakt tussen de publieke belangen en de belangen van de kleinkinderen met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster waarbij, wederom, van belang is dat zij zelfredzaam is.
5.8
Het enkele feit dat verzoekster en haar kleinkinderen burgers van de Europese Unie zijn maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat zij jegens verweerder een afdwingbaar en onvoorwaardelijk recht op onderdak hebben, ook niet binnen een verdragsconforme uitleg en toepassing van het Unierecht.
6. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.