Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1966 en bezit de Armeense nationaliteit.
2. Op 16 februari 2012 heeft eiseres asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 6 augustus 2012 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 juli 2013 gegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 mei 2014 is deze uitspraak vernietigd en is het beroep alsnog ongegrond verklaard.
3. Op 8 mei 2015 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 juni 2015 is deze aanvraag afgewezen en is tegen eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 juli 2015 is het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2015 is deze uitspraak bevestigd.
4. In deze zaak gaat het om de derde asielaanvraag van eiseres, van 22 juni 2020. Eiseres legt nu voor het eerst aan haar asielaanvraag ten grondslag dat zij de lesbische gerichtheid heeft en dat zij daardoor in Armenië problemen heeft ondervonden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiseres de lesbische gerichtheid heeft en dat zij daardoor in Armenië problemen heeft ondervonden. Verder heeft verweerder overwogen dat Armenië, ook voor eiseres, een veilig land van herkomst is, dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat het eerder tegen haar uitgevaardigde inreisverbod nog steeds van kracht is.
6. Eiseres voert daartegen het volgende aan. Volgens eiseres motiveert verweerder niet waarom van haar verwacht had mogen worden dat zij haar seksuele gerichtheid eerder naar voren had gebracht. Ook stelt eiseres dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met haar referentiekader. Eiseres bestrijdt dat zij ongeloofwaardig heeft verklaard en zij stelt daarbij dat verweerder op verschillende punten niet voldoende op haar zienswijze is ingegaan. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het inreisverbod.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet eerder beroepen op asielmotief
7. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in de zaak A., B. en C. tegen Nederland overwogen dat van een asielzoeker verwacht mag worden om alle elementen ter staving van een asielaanvraag zo snel mogelijk naar voren te brengen. Gelet op de gevoeligheid van vragen over iemands seksualiteit kan uit het enkele feit dat een asielzoeker vanwege terughoudendheid om intieme aspecten van zijn leven te onthullen niet meteen verklaart dat hij homoseksueel is echter niet worden geconcludeerd dat hij ongeloofwaardig is. Ook zou dit indruisen tegen het uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, waaronder de kwetsbaarheid van de asielzoeker.
8. Dit betekent niet dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid als asielmotief nooit een rol zou kunnen spelen dat een vreemdeling zich hier pas in een laat stadium op beroept. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd waarom hij vindt dat het opmerkelijk is dat eiseres hier pas bij haar derde aanvraag over heeft verklaard. Eiseres heeft hiervoor namelijk als reden opgegeven dat zij onvoldoende was geïnformeerd over de wetgeving in Nederland en dat zij bang was om te worden uitgezet door de vreemdelingenpolitie. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat eiseres gedurende haar langdurig verblijf op de hoogte is geraakt van het feit dat Nederland bescherming biedt aan lhbti’s. Gezien haar eerdere asielprocedures moet zij ook al eerder op de hoogte zijn geweest van het vertrouwelijke karakter van een asielaanvraag. Voor zover eiseres daarnaast stelt dat zij haar zoon geen kwaad wilde doen door te vertellen dat zij lesbisch is, heeft verweerder er terecht op gewezen dat haar zoon sinds eind 2014, begin 2015 uit Nederland is vertrokken. Verweerder heeft dan ook kunnen meewegen in zijn beoordeling dat eiseres geen inzicht heeft verschaft in de reden waarom zij pas nu aandraagt dat ze lesbisch is.
Van belang is daarnaast dat verweerder zijn conclusie over de geloofwaardigheid van de gestelde lesbische gerichtheid van eiseres niet enkel baseert op het gegeven dat zij daarover niet eerder heeft verklaard.
De beroepsgrond slaagt dus niet.
9. In verweerders Werkinstructie 2019/17 is over de beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen over seksuele gerichtheid opgenomen dat het gewicht dat toekomt aan de antwoorden op de vragen die hierover zijn gesteld, sterk afhankelijk is van de individuele zaak. Hierbij wordt rekening gehouden met het referentiekader van de vreemdeling (opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, afkomst etc.). In het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar het zijn van lhbti maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd.
10. Eiseres heeft hierover in het aanvullend beroepschrift van 3 mei 2021 opgemerkt dat zij een oudere, niet hoog opgeleide vrouw is die in Armenië haar geaardheid altijd geheim heeft moeten houden en jarenlang met repressie heeft geleefd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze persoonlijke achtergrond niet op voorhand dat niet verwacht mag worden dat zij kan antwoorden op vragen over haar eigen ervaring en persoonlijke beleving. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt in welk opzicht haar achtergrond van invloed is op haar vermogen tot verklaren, zodat ook niet gevolgd kan worden dat verweerder hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Uit het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag van 9 februari 2021 blijkt dat verweerder zich er tijdens het gehoor van heeft vergewist of het gehoor goed verliep. Uit het rapport blijkt niet dat eiseres niet goed in staat is geweest om verklaringen af te leggen. Omdat eiseres eerder twee asielprocedures heeft doorlopen, dient ervan uit te worden gegaan dat zij wel op de hoogte was van de mogelijkheid om dit aan te geven.
Geloofwaardigheid gestelde gerichtheid
11. Verweerder heeft in zijn voornemen met verwijzing naar de verklaringen van eiseres tijdens het gehoor opvolgende aanvraag gemotiveerd waarom hij vindt dat eiseres summier en oppervlakkig heeft verklaard over haar gevoelens op het moment dat zij ontdekte dat zij lesbisch is.Verweerder merkt daarbij terecht op dat tijdens het gehoor herhaaldelijk is doorgevraagd. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in haar gedachten en gevoelens over haar seksuele gerichtheid. Nu eiseres in haar zienswijze slechts stelt dat zij geenszins summier en oppervlakkig heeft verklaard, heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen volstaan met een verwijzing naar het voornemen. In aanvulling hierop heeft verweerder ook kunnen overwegen dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in hoe verschillende gevoelens voor haar persoonlijk naast elkaar bestonden. Eiseres verklaart enerzijds dat zij in de zevende hemel was toen zij verliefd werd op [naam 2], maar zij heeft anderzijds verklaard dat zij zich gefrustreerd en agressief voelde omdat zij deze gevoelens niet kon uiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiseres geen inzicht heeft verschaft over de vraag hoe deze gevoelens zich tot elkaar verhielden. Eiseres heeft dit in beroep niet weten te weerleggen met de algemene verwijzing naar haar verklaringen op pagina 9 en 10 van het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag.
12. Niet in geschil is dat eiseres zeer summier heeft verklaard over de (rechts)positie van lhbti’s in Armenië. Aangezien dit ziet op één van de thema’s waarover volgens de werkinstructie 2019/17 vragen worden gesteld, kan het ontbreken van kennis hierover in het algemeen worden tegengeworpen. Hiermee is nog geen sprake van een beoordeling van de geloofwaardigheid louter op basis van stereotiepe denkbeelden. Anders dan eiseres stelt, handelt verweerder hiermee dan ook niet in strijd met het reeds genoemde arrest A., B. en C. tegen Nederland. Verweerder heeft in dit geval niet ten onrechte overwogen dat ook van eiseres enige kennis verwacht had mogen worden. Eiseres heeft in de gronden van beroep betoogd dat bedoelde kennis voor haar in Armenië niet relevant was, zij het te druk had met haar gezin en werk en er in haar woonplaats geen organisatie voor lhbti’s was. Dit strookt echter niet met haar verklaring tijdens het gehoor opvolgende aanvraag dat zij heel erg de behoefte had om informatie over homoseksualiteit op te zoeken.Daarnaast zou het voor de hand hebben gelegen dat eiseres zich gedurende haar verblijf in Nederland hierover alsnog had geïnformeerd, aangezien niet is uitgesloten dat zij naar Armenië zal moeten terugkeren.
13. Uit de hiervoor genoemde werkinstructie van verweerder volgt ook dat een asielzoeker wordt bevraagd over de positie van lhbti’s in Nederland als hij hierover enige kennis heeft verworven door contacten met de lhbti-gemeenschap of door eigen ervaring of onderzoek. Verweerder heeft mogen veronderstellen dat dit het geval was gelet op de verklaringen van eiseres dat opa haar heeft gewezen op de aanwezigheid van belangenorganisaties in Nederland. Verweerder heeft vervolgens niet ten onrechte overwogen dat eiseres hierover slechts summier heeft verklaard, aangezien zij zich geen namen van organisaties kan herinneren. Dat dit zou zijn vanwege desinteresse, heeft verweerder niet hoeven volgen, aangezien eiseres tijdens het gehoor opvolgende aanvraag desgevraagd verklaarde dat zij juist wel in deze organisaties is geïnteresseerd.
14. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat het merkwaardig is dat eiseres niets heeft verklaard over de uitwisseling van ringen met haar gestelde partner terwijl eiseres nog is gevraagd waarom het voor haar belangrijk is om met haar partner te trouwen. Dat eiseres en haar partner deze gebeurtenis mogelijk verschillend hebben beleefd, zoals eiseres stelt, biedt hiervoor geen voldoende verklaring.
Geloofwaardigheid gestelde problemen
15. Verweerder heeft niet ten onrechte kanttekeningen geplaatst bij de verklaringen van eiseres over het moment waarop zij met haar toenmalige vriendin [naam 2] betrapt werd. Eiseres heeft verklaard dat zij en [naam 2] in Armenië tijdens een wandeling in de stadstuin met elkaar hebben gezoend, terwijl zij anderzijds heeft verklaard dat zij en [naam 2] er alles aan deden om hun relatie verborgen te houden Verweerder heeft hierbij kunnen opmerken dat niet valt in te zien dat eiseres en [naam 2], gegeven hun gestelde voorzichtigheid, in het openbaar zouden zoenen. Dat dit een uitbarsting van liefde zou zijn geweest heeft verweerder als onvoldoende verklaring kunnen aanmerken.
16. Verweerder stelt terecht dat eiseres niet eenduidig heeft verklaard over het feit dat zij vanwege haar gerichtheid geen werk kon krijgen in Armenië. Op de vraag of werkgevers dan van die gerichtheid op de hoogte waren, verklaarde eiseres als eerste dat werkgevers in Armenië in de regel geen verklaring geven voor het niet aannemen van sollicitanten. Op de vraag of het dan slechts een vermoeden was dat zij vanwege haar gerichtheid niet werd aangenomen heeft eiseres vervolgens verklaard dat haar expliciet werd verteld dat zij niet werd aangenomen vanwege haar gerichtheid.
17. Verder stelt verweerder eveneens terecht dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over het feit dat zij in Armenië publiekelijk als lesbienne zou zijn getoond. Eiseres heeft aanvankelijk verklaard dat zij mogelijk te zien is geweest in een televisieprogramma over mensen met een afwijking, maar dat zij dit niet meer precies weet. Op nadere vragen hierover heeft eiseres echter verklaard dat zij door toedoen van haar voormalige echtgenoot en schoonfamilie in het programma terecht is gekomen. Zij zouden daarvoor betaald zijn en ze zouden eiseres hiermee hebben willen dwingen om het land te verlaten. Deze nadere toelichting is tegenstrijdig aan de aanvankelijke verklaring dat eiseres zich weinig kan herinneren. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat de verklaring dat de ex-echtgenoot en schoonfamilie zich voor haar zouden schamen en de verklaring dat zij publiekelijk haar lesbische gerichtheid bekendheid hebben gemaakt niet met elkaar rijmen.
18. Verweerder heeft ten slotte ook terecht overwogen dat eiseres afwijkend van haar gestelde partner heeft verklaard over van wie zij het advies kreeg om in Nederland asiel aan te vragen. Verweerder heeft dit ten nadele van eiseres mee kunnen wegen in de integrale beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaringen.
19. In rechte staat vast dat bij besluit van 9 juni 2015 op goede gronden tegen eiseres een inreisverbod is uitgevaardigd. Door het indienen van een opvolgende asielaanvraag is de vertrekplicht van eiseres, en daarmee ook het inreisverbod, opgeschort. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de opvolgende asielaanvraag van eiseres terecht is afgewezen. Dit brengt met zich dat de vertrekplicht en het inreisverbod herleven.
20. Eiseres voert aan dat het inreisverbod geen stand kan houden vanwege de relatie met haar partner in Nederlanden het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Reeds omdat de gestelde lesbische gerichtheid van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, kan deze beroepsgrond niet slagen.
Conclusie
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.