ECLI:NL:RBDHA:2021:10566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
09/153423-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een twintigjarige man voor drugshandel, bedreiging en wapenbezit

Op 30 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een twintigjarige man uit Katwijk. De man werd veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder voorbereidingshandelingen voor het dealen van cocaïne, het aanwezig hebben van cocaïne, bedreiging van zijn moeder en het dragen van een mes. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting geoordeeld dat de man schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 12 december 2020 in Katwijk cocaïne voorhanden had en een mes droeg, en dat hij op 3 juni 2021 betrokken was bij het telen en verhandelen van drugs. Daarnaast heeft hij zijn moeder bedreigd met de dood. De rechtbank heeft rekening gehouden met de behandelnoodzaak van de verdachte en heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 120 dagen, met een proeftijd van twee jaar. Ook zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van drugs en alcohol. De rechtbank heeft de verdachte ook een geldboete opgelegd van € 200,- voor het dragen van een mes. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/153423-21, 09/116424-21, 09/145164-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 30 september 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestein en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. I. Aardoom-Fuchs naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/116424-21 (hierna: dagvaarding 1):
1
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Katwijk om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen cocaïne en/of een hoeveelheid geld en/of (een) telefoon(s), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Katwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Katwijk heeft gedragen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, type karambit, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/145164-21 (hierna: dagvaarding 2):
1
hij op of omstreeks 3 juni 2021 te Katwijk (in ieder in Nederland) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaine en/of xtc (mdma), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of xtc (mdma), zijnde cocaine en/of xtc (mdma) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte voorhanden gehad (op zijn kamer en/of in zijn portemonnee), in ieder geval:
- 655,85 euro contant en/of;
- 205,45 euro contant en/of;
- een of meer mobiele telefoons en/of;
- xtc pillen (mdma) en/of;
- lege gripzakjes en/of;
- ( deels) met cocaine gevulde gripzakjes en/of;
- ( deels) met cocaine gevulde gripzakjes
2
hij op of omstreeks 3 juni 2021 te Katwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 6,2 gram plus 1,8 gram plus 5,6 gram (totaal 13,6 gram), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine en/of
- 27 xtc-pillen (bevattende mdma), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende mdma zijnde mdma een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/153423-21 (hierna: dagvaarding 3):
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2021 tot en met 11 juni 2021 te Katwijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik zal je doodsteken" en/of "Ik hoop dat je doodgaat" en/of "Ik steek je huis in de brand" en/of "Als ik mijn vader was dan had ik je dood gemaakt met 26 messteken. Dan ben ik net als Willem Holleeder en dan ga ik gewoon zitten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van dagvaarding 1:
wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020375166, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek, basisteam Hillegom – Lisse – Teylingen, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 50).
feit 1 primair:
. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
16 september 2021;
. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 december 2020 (p. 20-22);
. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 december 2020 (p. 23);
. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 december 2020 (p. 41-49);
. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 26 januari 2021 (p. 31);
. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 26 januari 2021 (p. 32);
feit 2:
. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
16 september 2021;
. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 december 2020 (p. 20-22);
. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 december 2020 (p. 33-35).
Ten aanzien van dagvaarding 2:
wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2021156288, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek, basisteams Katwijk – Noordwijk (doorgenummerd pagina 1 t/m 29) en Hillegom – Lisse – Teylingen (doorgenummerd pagina 30 t/m 63, tevens ongenummerde pagina’s), met bijlagen.
feit 1:
. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
16 september 2021;
. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 3 juni 2021 (p. 1-3);
. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 juni 2021 (p. 35-56, inclusief tussengelegen ongenummerde pagina’s);
. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 20 juli 2021 (p. 62);
. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 20 juli 2021 (p. 63);
feit 2:
. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
16 september 2021;
. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 3 juni 2021 (p. 1-3);
. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 20 juli 2021 (p. 62);
. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 20 juli 2021 (p. 63).
Bewijsoverweging
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het opzettelijk aanwezig hebben van de onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde XTC-pillen (MDMA), aangezien deze door een forensisch opsporingsambtenaar negatief getest zijn bij indicatieve testen en een NFI rapportage waaruit geconcludeerd kan worden dat de pillen XTC (MDMA) bevatten, ontbreekt.
Ten aanzien van de tenlastegelegde cocaïne acht de rechtbank de door het NFI positief geteste hoeveelheid van netto 6,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding 3:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2021165634, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek – basisteam Katwijk-Noordwijk (doorgenummerd pagina 1 t/m 31).
. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
16 september 2021;
. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , op 11 juni 2021 (p. 13-14).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding 1:
1
hij op 12 december 2020 te Katwijk om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken
envervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen
,cocaïne en een hoeveelheid geld en een telefoon, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
2
hij op 12 december 2020 te Katwijk heeft gedragen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, type
Karambit, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen;
Ten aanzien van dagvaarding 2:
1
hij op 3 juni 2021 te Katwijk (in ieder
gevalin Nederland) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken
envervoeren van coca
ïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca
ïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, hebbende verdachte voorhanden gehad (op zijn kamer en/of in zijn portemonnee):
- 655,85 euro contant en;
- 205,45 euro contant en;
- een mobiele telefoon en;
- ( deels) met coca
ïne gevulde gripzakjes;
2
hij op 3 juni 2021 te Katwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad
- totaal
6,7gram van een materiaal bevattende coca
ïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van dagvaarding 3:
hij in de periode van 4 juni 2021 tot en met 11 juni 2021 te Katwijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik zal je doodsteken" en "Ik hoop dat je doodgaat" en "Ik steek je huis in de brand" en "Als ik mijn vader was dan had ik je dood gemaakt met 26 messteken. Dan ben ik net als Willem Holleeder en dan ga ik gewoon zitten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen op te leggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en het resterende deel voorwaardelijk, zodat de verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. De eis van de officier van justitie is te hoog gelet op de bewezenverklaarde feiten. De raadsvrouw heeft bepleit de reguliere proeftijd van twee jaar op te leggen, alsmede de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van de opname in een zorginstelling. De raadsvrouw verzet zich daartegen vanwege de duur en omdat de verantwoordelijkheid van de beslissing tot opname dan aan de reclassering overgelaten wordt. Het zou meer voor de hand hebben gelegen om op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg een zorgmachtiging voor te bereiden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het dealen van cocaïne. Daarnaast heeft hij een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Met zijn handelen heeft hij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Drugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Daarnaast wordt door harddrugs de volksgezondheid ernstig bedreigd. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Dit zou de verdachte zelf zeer goed moeten weten, nu hij een van die gebruikers is. Hij gebruikte een deel van de opbrengst om zijn eigen verslaving te bekostigen. De rechtbank rekent hem dit aan.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het dragen van een ‘Karambit’ mes. Het bij zich hebben van dergelijke voorwerpen is verboden, omdat dit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. Het is een groeiend probleem in de samenleving dat personen naar eigen zeggen ‘ter verdediging’ messen bij zich dragen, omdat zij zich onveilig zouden voelen, terwijl deze wapens met regelmaat juist omdat zij direct voorhanden zijn in allerlei situaties worden gebruikt en dreigende en gevaarlijke situaties (al dan niet met dodelijk afloop) opleveren. De onveiligheidsgevoelens in de samenleving nemen daardoor toe.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn moeder. Niet alleen is het zorgwekkend dat de verdachte zich tegenover zijn moeder niet heeft kunnen beheersen en in zijn kennelijke woede veel te ver is gegaan; de verdachte heeft zich ook achteraf geen rekenschap gegeven van de ernst en de impact van zijn uitbarsting. Ter zitting heeft hij er blijk van gegeven het zó vanzelfsprekend te vinden dat hij het zo niet had bedoeld, dat enige reflectie op de gevolgen van wat hij had gedaan niet goed mogelijk leek. De moeder heeft, blijkens haar aangifte en verklaring ter terechtzitting, het handelen van de verdachte als onveilig, indringend en beangstigend ervaren.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 augustus 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte al vaker is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook bedreiging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van 14 juni 2021 van een GZ-psycholoog werkzaam bij het NIFP betreffende een voorgeleidingsconsult. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 21 juni 2021, 22 juli 2021, 2 september 2021 en 15 september 2021. Uit deze stukken volgt dat sprake is van (langdurige) problematiek bij de verdachte op alle leefgebieden.
In het laatste rapport van de reclassering wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Met name het psychosociaal functioneren, middelengebruik en de relatie van de verdachte met zijn ouders verhogen het acute risico op recidive. Het risico op letselschade wordt door de reclassering hoog-gemiddeld ingeschat. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt gemiddeld ingeschat, omdat de verdachte recentelijk heeft toegegeven zijn alcoholverbod te hebben overtreden. Ook worden de afgenomen urinecontroles door de reclassering als onbetrouwbaar beschouwd. Verder rapporteert de reclassering dat de verdachte zich tot dusver wel aan zijn behandel- en meldplichtafspraken heeft gehouden.
In het meest recente rapport heeft de reclassering haar zorgen geuit over de vraag in hoeverre ambulante behandeling toereikend is of zal zijn voor de problematiek van de verdachte en om het recidiverisico te beperken. Daarnaast bestaat de indruk dat de verdachte zich sociaal wenselijk opstelt tegen de hulpverlening. Het (niet abstinent kunnen blijven van) middelengebruik, zijn verwarde gedrag en de zeer gebrekkige emotieregulatie vormen de aanleiding om een (langdurig) klinisch behandeltraject te overwegen en als mogelijkheid op te nemen al bijzondere voorwaarde bij en veroordeling.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een eventuele opname in een zorginstelling te bepalen door de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, alcoholverbod.
Strafmodaliteit en strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het aantal gepleegde misdrijven, de ernst daarvan en het strafblad van de verdachte, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor die feiten. Zij acht een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest tot aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op 2 augustus 2021 is doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet, anders dan de officier dan justitie, geen reden voor een afwijkende proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal hieraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van de opname in een zorginstelling, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de geadviseerde klinische opname het volgende. Gelet op de procesdossiers, de rapporten van de reclassering en de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting ziet de rechtbank de noodzaak van een vorm van langdurige zorg voor de verdachte met een stevig vangnet en kader. In de voorwaarde zoals deze nu is geformuleerd, ontbreekt echter een objectief toetsingsmoment voor de criteria van de opname, het moment van aanvang en de duur van de opname. Dit is onwenselijk, omdat een klinische opname mogelijk leidt tot een (langdurige) vrijheidsbeneming van de verdachte, die misschien zelfs pas maanden of jaren na dit vonnis zou ingaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit een te verstrekkende voorwaarde zou zijn, waarbij verder meeweegt dat mogelijkheden voor verdere zorg of behandeling, anders dan de ambulante behandeling, binnen het civiele kader dienen te worden onderzocht.
De rechtbank acht tot slot voor het dragen van het mes (zijnde een overtreding), gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een geldboete van € 200,- passend en geboden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De lijsten van inbeslaggenomen voorwerpen
Ten aanzien van dagvaarding 1:
1 20,00 EURO;
Ten aanzien van dagvaarding 2:
1 205,45 EURO;
2 655,85 EURO.
7.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijsten vermelde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijsten vermelde voorwerpen kunnen worden verbeurdverklaard.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijsten vermelde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehoren en geheel of grotendeels door middel van de onder dagvaarding 1, feit 1 primair, en dagvaarding 2, feit 1, bewezenverklaarde strafbare feiten zijn verkregen.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a, 57, 60, 62, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a, van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 27, 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding 1 met parketnummer 09/116424-21 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, de bij dagvaarding 2 met parketnummer 09/145164-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en het bij dagvaarding 3 met parketnummer 09/153423-21 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding 1,
feit 1 primair:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen/gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van dagvaarding 2,
feit 1:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen/gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van dagvaarding 3,
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van dagvaarding 1, feit 1 primair, dagvaarding 2, feit 1 en 2 en het feit op dagvaarding 3 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
67 (zevenenzestig) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de SVG Reclassering Fivoor Perzikweg 1-7 te Leiden, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van harddrugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest), zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt – ook als dat inhoud het innemen van medicijnen – van het FACT van Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, en zich daarbij houdt aan de huisregels en de aanwijzingen opvolgt die de zorgverlener voor de behandeling geeft.
- dat de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht.
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan SVG Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van dagvaarding 1, feit 1, tot
een geldboete van € 200,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 4 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart verbeurdde op de beslaglijsten vermelde voorwerpen, te weten:
ten aanzien van dagvaarding 1 met parketnummer 09/116424-21:
1 20,00 EURO;
ten aanzien van dagvaarding 2 met parketnummer 09/145164-21:
1 205,45 EURO;
2 655,85 EURO.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, rechter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2021.