ECLI:NL:RBDHA:2021:10561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
NL20.11413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een beslissing op asielaanvraag en vaststelling bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.P.J.W.M. Govers, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het beroep is ingediend op 26 mei 2020, naar aanleiding van het niet tijdig nemen van een beslissing op haar asielaanvraag. De staatssecretaris heeft op 17 juli 2020 alsnog een besluit genomen, waarbij de hoogte van de aan eiseres verschuldigde bestuurlijke dwangsom is vastgesteld op € 69. Eiseres heeft zich niet kunnen verenigen met deze hoogte en heeft haar beroep daarop gebaseerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, omdat er alsnog een besluit is genomen op de asielaanvraag, eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Dit deel van het beroep is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de hoogte van de bestuurlijke dwangsom door eiseres is betwist. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen, waardoor de termijn voor het nemen van een besluit is opgeschort. Eiseres heeft haar ingebrekestelling te vroeg verzonden, waardoor de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. Het beroep is ongegrond verklaard voor zover het ziet op de bestuurlijke dwangsommen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11413

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[naam 2]
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 26 mei 2020 heeft eiseres beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op haar asielaanvraag.
Bij besluit van 17 juli 2020 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist en de hoogte van de aan eiseres verschuldigde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 69. Het beroep richt zich ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede tegen het alsnog genomen besluit, tenzij dit volledig tegemoetkomt aan het beroep.
Bij bericht van 29 juli 2020 heeft eiseres meegedeeld zich niet te kunnen verenigen met de vastgestelde hoogte van de bestuurlijke dwangsom.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is beroep mogelijk tegen het niet tijdig nemen van een besluit zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Omdat alsnog een besluit is genomen op de asielaanvraag, heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
3. Gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep mede betrekking op de beschikking tot het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt het bestuursorgaan deze dwangsom indien het in gebreke is en daarna twee weken zijn verstreken nadat het schriftelijk in gebreke is gesteld.
4. Eiseres heeft op 2 september 2019 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank , zittingsplaats Roermond, heeft in haar uitspraak van 8 mei 2020 [1] overwogen dat gelet op artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de termijn waarbinnen verweerder uiterlijk een beslissing had moeten nemen op de aanvraag van eiseres op 6 mei 2020 is verstreken. De door eiseres verzonden ingebrekestelling van 10 maart 2020 was daarom prematuur.
5. Eiseres heeft op 8 mei 2020 verweerder opnieuw in gebreke gesteld.
6. Als vaststaand geldt inmiddels dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte procedures [2] .
7. Overmacht schort op grond van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb de termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig op zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is dat besluit te nemen.
8. De overmacht is ingetreden toen de (initiële) termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser nog niet was verstreken en heeft de termijn voor het nemen van een besluit opgeschort tot 16 mei 2020. Eiseres heeft de ingebrekestelling op 8 mei 2020 dus te vroeg verstuurd. Van een geldige ingebrekestelling nadien is niet gebleken. Verweerder is daarom geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd aan eiseres.
Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het ziet op de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin
u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit
verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet
deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten,
kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.NL20.7803
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949