ECLI:NL:RBDHA:2021:10556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
C/09/615688 / JE RK 21-1847 rn C/09/615684 / JE RK 21-1845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en wijziging zorgregeling met oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2021 uitspraak gedaan in twee verzoekschriften met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De verzoekschriften zijn ingediend door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, en de moeder van [minderjarige]. De moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 22 februari 2021 te vervallen en om de zorgregeling te wijzigen, terwijl de gecertificeerde instelling een dwangsom vroeg voor het niet naleven van de schriftelijke aanwijzing door de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de vader gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die feitelijk bij de moeder verblijft. De kinderrechter heeft eerder de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd en de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd. De moeder heeft echter de zorgregeling niet nageleefd, wat heeft geleid tot de verzoeken van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er geen relevante gewijzigde omstandigheden zijn die de verzoeken van de moeder onderbouwen. De gezondheidstoestand van [minderjarige] was al bekend bij eerdere procedures en de zorgen van de moeder over de omgang met de vader zijn niet voldoende onderbouwd. De kinderrechter heeft daarom de verzoeken van de moeder afgewezen en een dwangsom van €250,- opgelegd voor iedere keer dat de moeder de schriftelijke aanwijzing niet naleeft, met een maximum van €5.000,-. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/615688 / JE RK 21-1847 en C/09/615684 / JE RK 21-1845
Datum uitspraak: 8 september 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
Afwijzing verzoek tot wijziging zorgregeling (ex artikel 1:265g BW)
Oplegging dwangsom
in de zaken naar aanleiding van het op 29 juli 2021 ingekomen verzoekschrift (I) van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

en
het op 30 juli 2021 ingekomen verzoekschrift (II) van:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. van Beers, te Zeist,
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
ten aanzien van beide verzoekschriften:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L. Griffioen-Wennekers, te Utrecht,
ten aanzien van verzoekschrift I: de moeder,
ten aanzien van verzoekschrift II: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de gecertificeerde instelling;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moederszijde;
  • het verweerschrift van de gecertificeerde instelling, d.d. 26 augustus 2021;
  • het aanvullende verzoekschrift d.d. 6 september 2021 van de moederzijde.
Op 7 september 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 15 juni 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 16 juni 2021 tot 16 juni 2022.
  • De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 12 januari 2021 – voor zover hier van belang - de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
  • De gecertificeerde instelling heeft op 22 februari 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . In deze schriftelijke aanwijzing is het volgende opgenomen:

- U zorgt dat [minderjarige] aanwezig is bij de geplande contactmomenten.
- U verleent uw volledige medewerking aan de contactmomenten en bent verantwoordelijk voor het vrijhouden van deze ochtenden, zodat de contactmomenten doorgang kunnen vinden. Bij onvoorziene omstandigheden houdt dit in dat het bezoek dezelfde week wordt ingehaald (ziekte of andere spoedsituaties) en u er zorg voor draagt dat u dan ook beschikbaar bent.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 14 april 2021 de schriftelijke aanwijzing d.d. 22 februari 2021 bekrachtigd.
  • Namens de moeder is aan de gecertificeerde instelling bij e-mail d.d. 3 september 2021 verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 22 februari 2021 in te trekken wegens gewijzigde omstandigheden. Bij e-mail d.d. 7 september heeft de gecertificeerde instelling hierop afwijzend beslist.

Verzoeken en verweer

Het verzoek van de gecertificeerde instelling met zaaknummer C/09/615684 strekt er toe de moeder op grond van artikel 1:263 lid 3 BW een dwangsom ter hoogte van €250,- op te leggen voor iedere keer dat de moeder de schriftelijke aanwijzing d.d. 22 februari 2021 niet naleeft. De gecertificeerde instelling heeft naar voren gebracht dat de schriftelijke aanwijzing in april 2021 is bekrachtigd. De kinderrechter heeft toen de dwangsom afgewezen, omdat gebleken was dat de moeder de regeling sinds 12 april 2021 weer na leek te komen waardoor het opleggen van een dwangsom op dat moment een te verstrekkend middel werd geacht. De gecertificeerde instelling ziet echter dat de moeder sinds 19 juli 2021 de zorgregeling opnieuw niet nakomt. De moeder heeft aangifte gedaan tegen de vader wegens seksueel misbruik van de dochter van de moeder. Het onderzoek loopt nog en na overleg met de zedenpolitie heeft de gecertificeerde instelling de inschatting gemaakt dat met volledige begeleiding van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] de veiligheid van [minderjarige] voldoende gewaarborgd is. Met de ouders is de afspraak gemaakt dat van elk begeleid bezoek door de gecertificeerde instelling observaties worden gedeeld. De begeleide contactmomenten dienen volgens het door de gecertificeerde instelling opgestelde uitbreidingsschema met ingang van 5 juli 2021 plaats te vinden in de woning van de vader, voor de duur van vier uur. Moeder weigert echter om [minderjarige] omgang te laten hebben in de woning van de vader en vindt de duur van 4 uur te zwaar voor [minderjarige] . De gecertificeerde instelling deelt deze zorgen niet en acht regelmatige omgang met de vader zoals uiteengezet in het uitbreidingsschema in het belang van [minderjarige] . Nu de moeder de schriftelijke aanwijzing, ondanks bekrachtiging daarvan door de kinderrechter, structureel niet nakomt is een dwangsom nodig om de moeder hiertoe te verplichten.
De verzoeken van de moeder met zaaknummer C/09/615688 strekken er toe de schriftelijke aanwijzing d.d. 22 februari 2021geheel dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en primair de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader hangende het politieonderzoek en de uitkomst daarvan te wijzigen en te bepalen dat de omgang op de maandagen voor de duur van twee uur zal plaatsvinden in plaats van vier uur op het bureau/kantoor van Jeugdbescherming West en subsidiair dat de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en zijn vader op de maandagen voor de duur van vier uur begeleid plaatsvinden op het kantoor van Jeugdbescherming West. Ter zitting is bevestigd dat de moeder het verzoek tot geschillenbeslechting op grond van 1:262b BW niet handhaaft. De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, naar voren gebracht dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden nu het niet goed gaat met de gezondheid van [minderjarige] en de vele omgangsmomenten met de vader hem geen goed doen. Hij volgt veel verschillende therapieën en kan lastig omgaan met prikkelverwerking. De omgangsmomenten met de vader zijn uitgebreid naar vier uur waardoor [minderjarige] te veel wordt belast en thuis erg overstuur is na deze bezoeken. Daarnaast heeft de moeder aangifte tegen de vader gedaan van seksueel misbruik van haar dochter en maakt de moeder zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de woning van de vader. De moeder is het er niet mee eens dat de omgangsmomenten bij de vader thuis plaatsvinden, temeer nu de instantie die de begeleiding uitvoert niet te allen tijde bij de omgang aanwezig.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder, mede onder verwijzing naar haar eigen verzoekschrift.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling, primair onder verwijzing naar haar eigen verzoekschrift en subsidiair stellende dat een dwangsom een te verstrekkend middel is en de moeder financieel niet in staat is om deze te betalen.
De vader heeft ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling en heeft, mede bij monde van zijn advocaat, verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder. De moeder heeft tijdens de zitting op 14 april jl. toegezegd dat zij zich zou richten naar de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling, maar haar handelen geeft daarvan geen blijk. De moeder zegt de bezoeken weer af vanwege de zwakke gezondheid van [minderjarige] en beschuldigt de vader nu ook van kindermisbruik. Er is geen sprake van gewijzigde omstandigheden die op een behoorlijke wijze zijn onderbouwd. De hulpverlening ziet geen onveilig of slecht contact tussen de vader en [minderjarige] en de Raad gaf reeds vorig jaar aan dat het schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat er geen contact is met de vader en dat de omgang moest worden opgestart. [minderjarige] heeft recht op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders en de oplegging van een dwangmiddel lijkt de enige weg om de omgang op gang te krijgen.

Beoordeling

Inzake verzoekschrift II
Ingevolge artikel 1:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, op verzoek van degene aan wie de aanwijzing is gericht, een schriftelijke aanwijzing wegens gewijzigde omstandigheden geheel of gedeeltelijk intrekken. Ingevolge lid 3 is artikel 264 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 1:264 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De kinderrechter stelt voorop dat de zorgregeling waarvan wijziging wordt verzocht bij beschikking van 12 januari 2021 is vastgesteld en de schriftelijke aanwijzing waarvan vervallen verklaring wordt verzocht bij beschikking van 14 april 2021 is bekrachtigd. De gezondheidstoestand van [minderjarige] was reeds bij deze procedures bekend en betreft daarom geen gewijzigde omstandigheid zoals hiervoor bedoeld. Voor zover de moeder heeft betoogd dat de gezondheidstoestand van [minderjarige] recentelijk is verslechterd als gevolg van de uitbreiding van de omgang met de vader, passeert de kinderrechter deze stelling nu een onderbouwing hiervan ontbreekt. De door moeder overgelegde medische stukken bieden hiervoor onvoldoende aanknopingspunten en de gecertificeerde instelling heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij evenmin aanwijzingen heeft dat de begeleide omgang die heeft plaatsgevonden te belastend zou zijn voor de gezondheid van [minderjarige] . Uit de evaluaties blijkt juist dat tijdens de omgangsmomenten met de vader voldoende rekening wordt gehouden met de behoeften van [minderjarige] .
Voorts heeft de moeder gesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden nu zij in maart jl. aangifte heeft gedaan van misbruik van haar dochter door de vader. De kinderrechter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er naar aanleiding van de aangifte een politie-onderzoek loopt. De gecertificeerde instelling heeft zich naar het oordeel van de kinderrechter terecht op het standpunt gesteld dat op de uitkomsten van dit onderzoek niet vooruit kan worden gelopen. Wel heeft de gecertificeerde instelling – gelet op het lopende politie-onderzoek – besloten dat de omgang bij de vader thuis begeleid blijft plaatsvinden teneinde de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter is het hiermee eens en – anders dan door de moeder is gesteld – is niet gebleken dat de veiligheid van [minderjarige] hiermee onvoldoende is gewaarborgd. De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden en zal daarom de verzoeken om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en de zorgregeling te wijzigen, afwijzen.
Inzake verzoekschrift I
Ten aanzien van het verzoek om alsnog een dwangmiddel op te leggen oordeelt de kinderrechter als volgt.
In artikel 1:263 lid 3 BW is bepaald dat de gecertificeerde instelling tegelijkertijd met het verzoek tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing oplegging van een dwangmiddel kan verzoeken. De schriftelijke aanwijzing is reeds bekrachtigd bij beschikking van 14 april 2021. De kinderrechter is van oordeel dat de bepaling dat een dwangmiddel tegelijkertijd met de bekrachtiging kan worden verzocht er niet aan in de weg staat dat de gecertificeerde instelling ook nog na de bekrachtiging oplegging van een dwangmiddel verzoekt, zoals in casu aan de orde is. Een ander oordeel zou er immers toe leiden dat de gecertificeerde instelling genoodzaakt zou zijn een nieuwe – inhoudelijk identieke – schriftelijke aanwijzing te geven en daarvan opnieuw bekrachtiging te vragen, om te bewerkstelligen dat daaraan alsnog een dwangmiddel wordt verbonden.
De kinderrechter is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat de verzochte dwangsom door de gecertificeerde instelling bij niet nakoming van de aanwijzing moet worden toegewezen. Daartoe is redengevend dat de schriftelijke aanwijzing reeds eerder is bekrachtigd en de dwangsom destijds is afgewezen, omdat de moeder de zorgregeling met de vader weer leek na te komen en een dwangsom op dat moment een te verstrekkend middel was. De afgelopen periode heeft de moeder de omgang tussen de vader en [minderjarige] echter opnieuw stopgezet. De moeder stelt daarbij dat zij het belang van omgang tussen de vader en [minderjarige] ziet, maar handelt hier niet naar door structureel niet mee te werken aan de opbouw en uitbreiding van deze omgang. De kinderrechter ziet bij die stand van zaken voldoende grond om een dwangsom van € 250,- op te leggen voor iedere keer dat de moeder de schriftelijke aanwijzing van 22 februari 2021 niet nakomt. [minderjarige] heeft belang bij structurele omgang met zijn vader; zijn belang verzet zich daarom niet tegen oplegging van een dwangsom. De kinderrechter ziet mede in de aangedragen omstandigheden, waaronder het beroep van de moeder op beperkte draagkracht, reden om de op te leggen dwangsom te maximeren tot €5.000,-.

Beslissing

De kinderrechter:
legt op aan de moeder een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat zij de schriftelijke aanwijzing d.d. 22 februari 2021 niet nakomt,
bepaalt dat de moeder in totaal niet meer dan een bedrag van €5.000,- aan dwangsommen zal verbeuren;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing;
wijst af het verzoek tot wijziging van de zorgregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 september 2021.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen de beslissingen ingevolge de artikelen 1:263, derde lid, 264 en 265 BW geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.
Voor zover in deze beschikking een beslissing staat ingevolge artikel 1:265g BW, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.