Op 7 september 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 4 maart 2021 was ingediend. De kinderrechter had eerder, op 30 maart 2021, de minderjarigen onder toezicht gesteld tot 30 september 2021. Tijdens de zitting op 7 september 2021 was de moeder niet verschenen, terwijl de vader en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling wel aanwezig waren. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij de zorgen over de echtscheidingsproblematiek van de ouders en de omgang van de kinderen centraal stonden. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen, maar de kinderrechter oordeelde dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren. De omgangsregeling werd structureel nagekomen en de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen waren afgenomen. De kinderrechter besloot daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.