ECLI:NL:RBDHA:2021:10555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
C/09/608491 / JE RK 21-493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsproblematiek

Op 7 september 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 4 maart 2021 was ingediend. De kinderrechter had eerder, op 30 maart 2021, de minderjarigen onder toezicht gesteld tot 30 september 2021. Tijdens de zitting op 7 september 2021 was de moeder niet verschenen, terwijl de vader en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling wel aanwezig waren. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij de zorgen over de echtscheidingsproblematiek van de ouders en de omgang van de kinderen centraal stonden. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen, maar de kinderrechter oordeelde dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren. De omgangsregeling werd structureel nagekomen en de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen waren afgenomen. De kinderrechter besloot daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/608491 / JE RK 21-493
Datum uitspraak: 7 september 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 4 maart 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. D.Z. Peters, te Rijswijk,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.S. Nolet, te ’s-Gravenhage,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 30 maart 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van 30 maart 2021 tot 30 september 2021 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 30 maart 2021;
  • het aanvullende rapport van de Raad d.d. 2 september 2021.
Op 7 september 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door mr. Herweijer, waarnemend voor mr. D.Z. Peters;
  • de advocaat van de moeder.
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.
[minderjarige 1] is op 7 september 2021 voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt nog tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de aangehouden duur van zes maanden. Het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] wordt niet langer gehandhaafd.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De situatie met betrekking tot de zorgen over de echtscheidingsproblematiek is niet verbeterd en de hulpverlening vanuit de gecertificeerde instelling komt moeizaam van de grond. De negatieve communicatie tussen de ouders brengt spanningen met zich mee die voelbaar zijn voor de kinderen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vertonen op school gedragsproblemen en tot op heden is de hulpverlening niet van de grond gekomen waardoor de situatie niet is verbeterd. Het is van belang dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op een onbelaste manier contact met beide ouders kunnen onderhouden. [minderjarige 1] heeft wel een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft een manier gevonden om contact met zowel de vader als de moeder te hebben. Ten aanzien van [minderjarige 1] acht de Raad voortzetting van de ondertoezichtstelling daarom niet meer noodzakelijk.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Voor de zomervakantie heeft de school zorgen geuit over de gedragsproblemen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] die mogelijk te maken hebben met de spanningen in de thuissituatie. Sinds december wordt de omgangsregeling goed nagekomen door de ouders. Voor de vader is het soms nog lastig om de kinderen op te vangen en hij heeft hier nog ondersteuning bij nodig. De ouders zien nog onvoldoende het belang van de hulpverlening in en de communicatie tussen de ouders is nog niet verbeterd. De kinderen moeten handvatten krijgen om met deze situatie om te gaan.
De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, verweer gevoerd. De afgelopen periode is er niets gebeurd. Er worden geen kindsignalen gezien en het is niet gelukt om de hulpverlening voor de kinderen en de ouders op te starten. De vader respecteert dat de kinderen bij de moeder verblijven en de omgangsafspraken worden goed nagekomen. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen en er is geen meerwaarde om de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader verzoekt daarom het verzoek af te wijzen.
De advocaat van de moeder heeft namens de moeder verweer gevoerd. De moeder staat open voor de hulpverlening, maar de afgelopen maanden is die niet van de grond gekomen. De communicatie tussen de ouders is niet verbeterd en de vader is niet bereid om hieraan mee te werken. Er zijn geen ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen of de opvoedvaardigheden van de ouders. De moeder verzoekt daarom om het verzoek af te wijzen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet langer, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de ondertoezichtstelling was gericht op de echtscheidingsproblematiek van de ouders en de omgang van de kinderen. Inmiddels wordt de omgangsregeling structureel nagekomen en zijn de zorgen ten aanzien van [minderjarige 1] zelfs zodanig afgenomen dat een ondertoezichtstelling voor hem niet langer noodzakelijk wordt geacht. Er zijn voor de zomervakantie wel nog enige zorgen door de school gesignaleerd ten aanzien van het gedrag van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , maar niet gebleken is dat deze zorgen ook nu nog aan de orde zijn. De kinderen lijken wel nog steeds baat te hebben bij een traject rondom de echtscheidingsproblematiek van de ouders, maar dit kan ook plaatsvinden in het vrijwillige kader. Tussen de ouders zou de communicatie nog kunnen verbeteren middels de inzet van hulpverlening, maar gebleken is dat de ouders hier niet aan meewerken en de verwachting is niet dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. De kinderrechter acht het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling gelet op de voorgaande omstandigheden niet langer noodzakelijk en zal het aangehouden deel van het verzoek afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 september 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.