ECLI:NL:RBDHA:2021:10512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.E. Zalm, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.A. Bakker. Eiseres had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke door het Uwv met ingang van 4 februari 2020 was geweigerd. Eiseres was van mening dat haar beperkingen door de verzekeringsarts onvoldoende waren erkend en dat er geen fysieke hoorzitting had plaatsgevonden, ondanks haar verzoek hierom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat de medische situatie van eiseres op de datum van 4 februari 2020 correct was ingeschat. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende informatie had om tot zijn conclusie te komen en dat de door eiseres aangedragen medische informatie niet leidde tot een andere conclusie. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en bevestigd dat de weigering van de WIA-uitkering op goede gronden was gebaseerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.E. Zalm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
4 februari 2020 eiseres een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
In het besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2021. Eiseres is samen met haar zoon verschenen. Haar gemachtigde is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1.1
Eiseres werkte als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor 20 uur per week bij [B.V.] B.V. Op 6 februari 2018 is zij voor dit werk uitgevallen met lichamelijke klachten veroorzaakt door een verkeersongeval. Eiseres heeft last van nek-, rug- en beenklachten. Op 6 november 2019 heeft eiseres een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
1.2
In het kader van deze aanvraag is eiseres op 13 januari 2020 door de verzekeringsarts op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts heeft van zijn bevindingen op 17 januari 2020 een rapport uitgebracht. Hieruit volgt dat eiseres beperkt is met betrekking tot de locomotore belastbaarheid, waarbij het gaat om beperkingen voor lang lopen en staan, lang zitten, tillen, duwen en trekken, traplopen, klimmen en hurken. Psychisch gezien is eiseres beperkt voor het omgaan met deadlines. Al deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de diverse rubrieken van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 januari 2020. De arbeidsdeskundige vindt eiseres aan de hand van de FML geschikt voor een aantal functies. Op basis van die functies is er geen verlies aan verdiencapaciteit. In het primaire besluit heeft verweerder daarom vastgesteld dat eiseres per 4 februari 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.3
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in zijn rapport van 26 juni 2020 de belastbaarheid van eiseres heroverwogen. Hij ziet geen medische argumenten om af wijken van het medisch oordeel van de eerste verzekeringsarts. De beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van
17 januari 2020 blijven hetzelfde. De arbeidsdeskundige b&b heeft een herbeoordeling verricht. Hij ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de eerste arbeidsdeskundige. De functies die de eerste arbeidsdeskundige geschikt vindt voor eiseres, vindt de arbeidsdeskundige b&b ook geschikt. In het bestreden besluit heeft verweerder daarom het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt van eiseres.
2.1
Eiseres vindt het onjuist dat in het kader van de bezwaarprocedure, ondanks een expliciet verzoek van haar, geen fysieke hoorzitting heeft plaatsgevonden en ook geen fysiek onderzoek door de verzekeringsarts b&b is verricht. De wensen van eiseres zijn in dit verband niet meegewogen. Eiseres kan zich niet vinden in het standpunt van verweerder, verwoord in het verweerschrift, dat een fysieke hoorzitting en een fysiek onderzoek niets hadden toegevoegd aan de zaak omdat er voldoende medische informatie voorhanden zou zijn geweest en dat het fysieke onderzoek van de eerste verzekeringsarts al voldoende heeft uitgewezen.
2.2
Eiseres heeft zowel schriftelijk als mondeling ter zitting diverse beperkingen opgesomd die zij van toepassing vindt en waarmee de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden. Eiseres is van mening dat de ernst van de beperkingen door de verzekeringsarts zijn onderschat en dat deze aanzienlijk zijn toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling. Eiseres is van mening dat haar beperkingen dusdanig zijn dat de geduide functies een overschrijding van de belastbaarheid opleveren. Zij heeft medische informatie van de afdeling radiologie van 12 maart 2021 overgelegd. Hieruit blijkt volgens eiseres duidelijk dat er een aanzienlijke discusversmalling is op niveau C4-C5, C5-C6 en C6-C7. De verslechtering had de verzekeringsarts b&b kunnen constateren bij een fysiek onderzoek. Verder dient verweerder er mee bekend te zijn dat er bij eiseres feitelijk sprake is van een progressief ziektebeeld. Eiseres heeft in de aanvullende beroepsgronden medische literatuur geciteerd over de vernauwing van het halswervelkanaal waarvan sprake is.
Beoordeling door de rechtbank.
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiseres 4 februari 2020 is. Een verslechtering in de gezondheidssituatie na die datum kan dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken. Wel kan dit, zoals ter zitting is besproken, aanleiding zijn voor een nieuwe ziekmelding. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiseres die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
4.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
4.2
Als eiseres van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet zij uitleggen waarom zij dat vindt. Als eiseres het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet zij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiseres alleen haar gezondheidsklachten noemt.
Voldoet het medisch onderzoek aan de eisen?
5. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen onderzoek door de eerste verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en de bezwaargronden, de overgelegde medische informatie van de behandelaars en het gestelde ter telefonische hoorzitting van 24 juni 2020. Het onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het achterwege laten van een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts b&b nog niet maakt dat er in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is gehandeld. [1] Uit het rapport van 24 juni 2020 blijkt dat de verzekeringsarts b&b bij de - als gevolg van de corona-maatregelen - telefonische hoorzitting aanwezig is geweest en kennis heeft genomen van de klachten van eiseres en de problemen die zij als gevolg hiervan heeft. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat de eerste verzekeringsarts eiseres wel psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. Van de onderzoeksbevindingen hiervan heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen. Ook heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van de beschikbare medische informatie van de behandelaars van eiseres.
6.1
De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen voor eiseres. De verzekeringsarts b&b vindt dat alle klachten zijn overwogen door de eerste verzekeringsarts, waarbij ook een lichamelijk onderzoek is verricht. Er zijn uitgebreide statische en dynamische beperkingen aangenomen door de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b vindt dat hiermee voldoende rekening is gehouden met de klachten van nek, rug, benen en onderarmen van eiseres. Met de longklachten die eiseres heeft is ook rekening gehouden. Er is in de FML een beperking aangenomen voor prikkelende stoffen (stof, gas, damp en rook). Het is niet gebleken dat eiseres met de hiervoor genoemde beperkingen te kort is gedaan. Verder heeft de verzekeringsarts b&b afdoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een medische urenbeperking.
6.2
Het door eiseres in beroep overgelegde radiologiebericht van 12 maart 2021 geeft onvoldoende aanwijzingen voor het standpunt dat verweerder de medische situatie van eiseres op de datum in geding verkeerd heeft ingeschat. Uit het radiologiebericht blijkt dat er diverse röntgenfoto’s zijn gemaakt van de nek-, rug- bekken- en heupen en het linkerbeen. Hierbij is zowel met betrekking tot de nek, als de rug een discusruimteversmalling naar voren gekomen. Ook is bij de nek artrose vastgesteld. Met betrekking tot de heupgewrichten zijn er geen afwijkingen vastgesteld. Met betrekking tot het linker onderbeen is sprake van een status na distale crurisfractuur. Ook zijn er licht degeneratieve afwijkingen van de kniegewrichten en de enkel. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn nadere rapport van 15 juni 2021 toegelicht dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te herzien. De verzekeringsarts b&b wijst er op dat de vastgestelde discusdegeneratie in de cervicale en lumbale wervelkolom, waarbij het gaat om discopathie, met daarbij inzakkingen en artrose, vermeld staan in het rapport van de eerste verzekeringsarts. Dit geldt ook voor de dystrofie en de zenuwbeschadiging van het been. Hiermee heeft de eerste verzekeringsarts rekening gehouden. Daarbij komt dat het niet alleen gaat om de bevindingen bij radiologisch onderzoek, maar ook om de objectieve waarnemingen bij het lichamelijk onderzoek. Dit onderzoek is verricht door de eerste verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft uiteengezet dat bij dit lichamelijke onderzoek met betrekking tot de nek- en rugklachten geen ernstige lichamelijke afwijkingen naar voren kwamen. De verzekeringsarts b&b wijst nogmaals op de uitgebreide statische en dynamische beperkingen die in de FML zijn vastgelegd. Deze zijn op basis van het radiologisch onderzoek adequaat. Het radiologisch onderzoek bevat volgens de verzekeringsarts b&b geen andere informatie dan waarmee al rekening is gehouden op de datum in geding. De rechtbank ziet aanleiding om dit standpunt te volgen. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de eerste verzekeringsarts bij zijn onderzoek beschikte over een radiologiebericht van 13 september 2019 waarin, ten opzichte van het radiologiebericht van 12 maart 2021, nagenoeg dezelfde bevindingen staan vermeld. Naar dit radiologiebericht verwijst de eerste verzekeringsarts ook in zijn rapport.
7. De rechtbank begrijpt dat eiseres graag wil dat er naar haar klachten wordt gekeken zoals zij deze ervaart omdat deze voor haar een belemmering vormen. Er is echter soms een verschil tussen de mate waarin iemand zichzelf ziek of beperkt acht, en de beperkingen die op basis van objectieve medische maatstaven door artsen aan die ziekte worden toegekend. Hierdoor kan het voorkomen dat iemand zichzelf volledig arbeidsongeschikt voelt, maar objectief gezien nog wel in staat moet worden geacht om enig werk te verrichten. Dit is soms moeilijk te bevatten. Bij de beoordeling kan en mag verweerder alleen rekening houden met beperkingen die medisch objectiveerbaar zijn en die betrekking hebben op de datum in geding. De rechtbank ziet in dit geval geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts b&b onjuist is. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
Voldoet het arbeidskundige onderzoek aan de eisen?
8. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de eerste arbeidsdeskundige zijn geselecteerd voor eiseres en die door de arbeidsdeskundige b&b zijn goed bevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. Eiseres heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
Conclusie.
9. Het vorenstaande betekent dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 4 februari 2020 een WIA-uitkering is geweigerd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 mei 2012, ECLI:NL:CRvB:2012:BW6853.