In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op 21 september 2021 in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeksters, twee vreemdelingen met een V-nummer, hebben een verzoek ingediend om te bepalen dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de uitzetting van hen achterwege dient te laten totdat er op hun beroep is beslist. Dit verzoek is gedaan in het kader van een lopende beroepsprocedure met zaaknummer AWB 21/2185.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak gedaan buiten zitting. De rechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening toe te kennen, aangezien op 26 augustus 2021 al op het beroep is beslist. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.
In de beslissing heeft de voorzieningenrechter ook de proceskosten aan de staatssecretaris opgelegd, waarbij verweerder is veroordeeld tot betaling van € 534,- aan verzoeksters en het betaalde griffierecht van € 181,- aan hen dient te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 20 september 2021 en is geanonimiseerd gepubliceerd.