In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een taxichauffeur, die schade claimde als gevolg van het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor de verlenging van zijn rijbewijs. De verzoeker had zijn rijbewijs voor de categorieën C, CE, D en DE op 22 augustus 2019 zien verlopen en had op 24 april 2019 een Gezondheidsverklaring ingediend bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Ondanks dat de wettelijke beslistermijn was overschreden, oordeelde de rechtbank dat er geen bijkomende omstandigheden waren die het handelen van het CBR onrechtmatig maakten. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker zijn aanvraag vier maanden voor de vervaldatum had ingediend, terwijl het CBR op zijn website aangaf dat de behandeling van aanvragen gemiddeld zes maanden in beslag nam. De verzoeker had niet aangetoond dat hij voldoende had gedaan om de voortgang van zijn aanvraag te bespoedigen, en had bovendien nagelaten om het CBR schriftelijk in gebreke te stellen. Hierdoor werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.