ECLI:NL:RBDHA:2021:10481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
SGR 21/2944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering paspoortaanvraag voor minderjarige op basis van familierechtelijke betrekking

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Buitenlandse Zaken en een moeder die een paspoortaanvraag voor haar minderjarige dochter had ingediend. De aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen, omdat er volgens de minister geen familierechtelijke betrekking bestond tussen de vader en het kind, waardoor het kind het Nederlanderschap niet kon verkrijgen. De moeder, eiseres, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar dochter wel degelijk het Nederlanderschap bezat, omdat de vader in de geboorteakte als vader was vermeld. Ze had een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Holland om te verklaren dat de vader het kind rechtsgeldig had erkend.

De rechtbank oordeelde dat uit de geboorteakte niet bleek dat de vader een rechtshandeling had verricht die de familierechtelijke betrekking tot het kind tot stand bracht. De rechtbank wees erop dat de vader het kind niet had erkend voor een ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland en dat de erkenning in Nigeriaanse wetgeving niet als rechtshandeling werd erkend. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen, omdat het kind het Nederlanderschap niet had verkregen. De rechtbank verklaarde het beroep van de moeder ongegrond en gaf aan dat de minister niet bevoegd was om het bezit van staat vast te stellen, aangezien dit voorbehouden is aan de civiele rechter.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], ten behoeve van haar minderjarige dochter [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), eiseres
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een Nederlands paspoort voor [minderjarige] niet in behandeling genomen.
In het besluit van 12 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
[minderjarige] is op 22 maart geboren in [geboorteplaats 1] , Nigeria. Eiseres is haar moeder. Bij de paspoortaanvraag van eiseres voor [minderjarige] is een geboorteakte overgelegd, waarin als vader staat vermeld [vader] (hierna: de heer [vader] ).
1.2
De heer [vader] is op [geboortedag] 1977 in [geboorteplaats 2] geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Zij heeft het Nederlanderschap nimmer verkregen.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat tussen de heer [vader] en [minderjarige] geen familierechtelijke betrekking is ontstaan waaraan [minderjarige] het Nederlanderschap kan ontlenen. Eiseres en de heer [vader] zijn namelijk nooit in het huwelijk getreden en van erkenning of gerechtelijke vaststelling is ook geen sprake.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels voor deze zaak zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
4.1
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat de paspoortaanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen. Zij voert aan dat [minderjarige] wel degelijk het Nederlanderschap bezit. Volgens eiseres staat de heer [vader] in familierechtelijke betrekking tot [minderjarige] , nu hij als vader vermeld staat in de geboorteakte van [minderjarige] . Eiseres heeft een verzoekschrift ingediend bij rechtbank Noord-Holland om voor recht te verklaren dat [minderjarige] rechtsgeldig is erkend door de heer [vader] , subsidiair om het vaderschap gerechtelijk vast te stellen. Gelet daarop verzoekt eiseres ook tot aanhouding van dit beroep, totdat rechtbank Noord-Holland op het verzoek heeft beslist.
Eiseres voert tot slot aan dat zij het bezit van staat heeft, zoals bedoeld in artikel 1:209 van het BW [1] . Ten onrechte stelt verweerder dat dit alleen in een civiele procedure een rol kan spelen. Artikel 3 van het IVRK [2] leidt er volgens eiseres toe dat verweerder het bezit van staat ook in deze procedure moet betrekken.
4.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1
Tussen partijen is in geschil of de heer [vader] in familierechtelijke betrekking staat tot [minderjarige] .
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de geboorteakte niet blijkt dat de heer [vader] een rechtshandeling ten aanzien van [minderjarige] heeft verricht waardoor [minderjarige] in familierechtelijke betrekking staat tot hem. Zoals verweerder heeft gemotiveerd, is het eiseres die de aangifte van de geboorte heeft gedaan en is de erkenning door een man als rechtshandeling onbekend in het Nigeriaanse burgerlijk recht. De rechtbank acht hierbij verder van belang dat de heer [vader] [minderjarige] in Nederland ook niet heeft erkend ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om het beroep aan te houden totdat rechtbank Noord-Holland op het verzoek van eiseres heeft beslist om voor recht te verklaren dat [minderjarige] rechtsgeldig is erkend door de heer [vader] . Over het subsidiaire verzoek tot gerechtelijke vaststelling heeft verweerder in het verweerschrift daarnaast terecht gesteld dat de beslissing op dat verzoek in deze beroepsprocedure vanwege de ex tunc toetsing geen invloed kan hebben. Ook daarom is er geen reden om het beroep aan te houden.
5.3
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat [minderjarige] het Nederlanderschap niet heeft verkregen. Verweerder heeft de aanvraag dan ook op goede gronden niet in behandeling genomen.
5.4
De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet bevoegd is om bezit van staat vast te stellen. De vaststelling of sprake is van bezit van staat is, gezien het bepaalde in artikel 1:211 van het BW voorbehouden aan de civiele rechter. [3] Het beroep op artikel 3 van het IVRK leidt niet tot een ander oordeel.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Burgerlijk WetboekArtikel 1:199Vader van een kind is de man:
[…]
c. die het kind heeft erkend;
d. wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld;
[…]
PaspoortwetArtikel 91. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 11. In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
d. vader: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
[…]
Artikel 31. Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
Artikel 41. In afwijking van artikel 3 wordt Nederlander het kind van een persoon van wie het ouderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en de ouder op de in de volgende zin bedoelde dag Nederlander is, of, indien deze is overleden, op de dag van overlijden Nederlander was. Betreft het een Nederlandse uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg of, indien binnen deze periode hoger beroep is ingesteld, van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, dan wel, indien binnen deze laatste periode beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie. Betreft het een buitenlandse rechterlijke uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de dag waarop deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen.
2. Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend.
[…]

Voetnoten

1.Burgerlijk Wetboek.
2.Verdrag inzake de rechten van het kind.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:960.