Tegen de onder 1.7 genoemde beschikking heeft appellante -voor zover relevant en verkort weergegeven- de volgende grieven aangevoerd:
- appellante kan zich niet verenigen met de in de beschikking opgenomen ‘feiten en omstandigheden’;
- het oordeel van de waarnemend rechter-commissaris dat het 69 Fw-verzoek van appellante, als lid van de schuldeiserscommissie, dat betrekking heeft op dezelfde materie als waarover het advies van de crediteurencommissie is verzocht, tot niet-ontvankelijkheid van appellante moet leiden is zowel feitelijk als in juridisch opzicht onjuist;
- anders dan de waarnemend rechter-commissaris in overweging 2.4 van de bestreden beschikking meent te hebben kunnen vaststellen, verzet appellante zich in onderhavige kwestie niet a priori tegen de onderhandse verkoop van de vorderingen van de boedel op de familieleden en de aandelen in de Franse vennootschap aan de kinderen van gefailleerde. Volgens appellante kan de voorgenomen transactie nu in elk geval niet plaatsvinden gelet op de uitgangspunten waaronder de transactie tot stand is gekomen alsook de feitelijke gang van zaken bij de totstandkoming en de contractspartij. De curator heeft onvoldoende moeite gedaan om de informatie die de beoogde kopers hebben, de kinderen [van gefailleerde], heeft verkregen te beoordelen (“due diligence”). De curator en de waarnemend rechter-commissaris zijn kennelijk van mening dat de transactie hoe dan ook op de voorgenomen wijze doorgang dient te vinden, zonder dat zij daadwerkelijk zijn ingegaan op het kritische geluid dat appellante heeft laten horen;
- de curator -gevolgd door de waarnemend rechter-commissaris- heeft zich laten leiden door de wens tot een vlotte afwikkeling te komen, zonder daarbij de benodigde zorgvuldigheid in acht te nemen. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de waarde van de over te dragen vorderingen en de verhaalsmogelijkheden die de familieleden bieden;
- dat de over te dragen vordering bestaat uit gehanteerde schijnconstructies die gemotiveerd worden betwist, is niet hetgeen door de curator in de voorgenomen transactie wordt overgedragen. Integendeel, de over te dragen vorderingen worden door de familieleden niet slechts erkend, zij proberen juist van de curator gedaan te krijgen om de vorderingen vast te stellen op het hoogst mogelijke bedrag;
- de ‘overeengekomen’ koopsom die de curator, althans de boedel, zal ontvangen is ten onrechte op geen enkel moment aangepast naar aanleiding van de erkenning van de vorderingen door de familieleden, terwijl zij die voorheen hebben betwist, en evenmin naar aanleiding van de door de familieleden zelf voorgestane hoogte van deze vorderingen. Ten aanzien van het resultaat van de onderhandelingen zijn verkoper en koper niet uitgegaan van dezelfde (juiste) uitgangspunten;
- de curator heeft geen enkel, althans onvoldoende, onderzoek verricht naar eventuele andere mogelijke kopers. Zij heeft deze vorderingen en de aandelen, voor zover appellante bekend, nimmer te koop aangeboden aan enige derde, met uitzondering van aan appellante. Het standpunt dat de voorgenomen transactie in het belang van de boedel is, is derhalve onvoldoende onderbouwd en prematuur;
- Onduidelijk is op welke gronden de curator en de waarnemend rechter-commissaris een schikking tegen betaling van € 1,- per persoon (voor wat betreft mevr. [familielid van gefailleerde] en mevr. [echtgenote van gefailleerde]) in het belang van de boedel achten, terwijl vanwege (het voortbestaan van) die onduidelijkheid, het voor appellante duidelijk is dat de transactie niet op de voorgenomen manier haar beslag hoort te vinden.