ECLI:NL:RBDHA:2021:10442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/6144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag humanitaire status in het kader van mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning en de afwijzing van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking 'niet-tijdelijk humanitair'. Eiseres, een Angolese vrouw, had eerder aangifte gedaan van mensenhandel en ontving een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de officier van justitie had besloten geen vervolging in te stellen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden, omdat verweerder niet had aangetoond dat de bezwaren van eiseres zonder twijfel ongegrond waren. De rechtbank oordeelde dat het aannemelijk was dat eiseres eerder slachtoffer was van mensenhandel, wat een indicatie kan zijn voor risico op uitbuiting bij terugkeer naar Angola. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.496,- en verweerder veroordeeld in deze kosten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. T. Stelpstra.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 12 december 2018 en de aanvraag van eiseres tot wijzigen van de reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ naar ‘humanitair niet-tijdelijk’ afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 3 augustus 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht strekkende tot het opschorten van de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Angolese nationaliteit. Eiseres heeft op 5 november 2018 in Nederland aangifte van mensenhandel gedaan. Zij stelt in Portugal en Nederland slachtoffer te zijn geweest van mensenhandel. Verweerder heeft bij besluit van 5 november 2018 aan eiseres een reguliere verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel verleend voor de periode van 5 november 2018 tot 5 november 2019. De officier van justitie heeft na bestudering van het dossier op 12 december 2018 besloten om geen vervolging in te stellen om de reden dat Nederland voor een deel van de feiten geen rechtsmacht toekomt en er onvoldoende opsporingsindicaties zijn voor de in Nederland gepleegde feiten. De in deze zaak voorliggende aanvraag tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitair’ heeft eiseres ingediend op 7 februari 2019.
Het primaire besluit
2. Verweerder heeft de aan eiseres verleende reguliere verblijfsvergunning ingetrokken om de reden dat door het sepot van de officier van justitie de beperking is komen te vervallen. De verblijfsvergunning is hierom met ingang van 12 december 2018 ingetrokken. Verder heeft verweerder overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een wijziging van de beperking, omdat zij niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel en daarom niet van eiseres gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft in bezwaar alsnog een geldig paspoort overgelegd en voldoet aldus aan het paspoortvereiste. Toch komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor wijziging van de beperking omdat zij het risico op represailles, het risico op vervolging en de onmogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie bij terugkeer naar Angola niet aannemelijk heeft gemaakt. Er is volgens verweerder dus geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiseres niet kan worden gevergd dat zij terugkeert naar Angola.
Intrekking verblijfsvergunning humanitair tijdelijk
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning.
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk
5. De beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt. Verweerder mag krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Dat is hier niet het geval. In bezwaar heeft eiseres opnieuw gewezen op het deskundigenbericht van de Commissie slachtofferschap van 19 april 2019. Het in het deskundigenbericht aannemelijk geachte mensenhandelrelaas is nadrukkelijk niet door verweerder ter discussie gesteld. Dat het aannemelijk is dat eiseres eerder slachtoffer is geweest van mensenhandel kan naar het oordeel van de rechtbank een indicatie zijn dat zij bij terugkeer opnieuw zal worden uitgebuit. Omdat de in bezwaar aangevoerde gronden niet op voorhand de conclusie rechtvaardigen dat de bezwaren van eiseres buiten twijfel ongegrond waren, heeft verweerder ten onrechte van het horen in bezwaar afgezien. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de overige beroepsgronden onbesproken.
Finale geschilbeslechting
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Het is aan verweerder en niet aan de rechtbank om het primaire besluit opnieuw te heroverwegen en te beoordelen of bij terugkeer sprake is van een risico op represailles en of dit leidt tot vergunningverlening. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 13 september 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.