In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning en de afwijzing van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking 'niet-tijdelijk humanitair'. Eiseres, een Angolese vrouw, had eerder aangifte gedaan van mensenhandel en ontving een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de officier van justitie had besloten geen vervolging in te stellen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden, omdat verweerder niet had aangetoond dat de bezwaren van eiseres zonder twijfel ongegrond waren. De rechtbank oordeelde dat het aannemelijk was dat eiseres eerder slachtoffer was van mensenhandel, wat een indicatie kan zijn voor risico op uitbuiting bij terugkeer naar Angola. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.496,- en verweerder veroordeeld in deze kosten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.