ECLI:NL:RBDHA:2021:10421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
SGR-21_5358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot sluiting van een woning op basis van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van harddrugs en chemicaliën

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de bewoner van een woning in Alphen aan den Rijn, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politieonderzoek waarbij op 13 juli 2021 in de woning harddrugs en chemicaliën zijn aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat er voorbereidingen voor de productie van drugs plaatsvonden. De burgemeester had de woning met ingang van 12 augustus 2021 voor drie maanden gesloten, maar verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om deze sluiting te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en vastgesteld dat de sluiting van de woning noodzakelijk was voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De rechter oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de aanwezigheid van chemicaliën duidden op een rol van de woning binnen de drugshandel. Verzoeker had niet kunnen aantonen dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren bestemd, waardoor de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten.

De voorzieningenrechter heeft ook de evenredigheid van de sluiting beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel de sluiting ingrijpend was voor verzoeker, er geen bijzondere omstandigheden waren die deze maatregel onredelijk maakten. De rechter wees erop dat verzoeker mogelijkheden had voor vervangende woonruimte, zoals daklozenopvang. De begunstigingstermijn van twee dagen voor het verlaten van de woning werd als redelijk beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van de woning in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5358

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J. de Jongh),
en

de burgemeester van Alphen aan den Rijn, verweerder(gemachtigde: mr. S. Zantman).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats 1] (de woning) met ingang van 12 augustus 2021 om 10:00 uur voor de duur van drie maanden gesloten. Verweerder heeft de sluitingsdatum uitgesteld tot vrijdag 13 augustus 2021 om 10:00 uur.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft aan de rechtbank bericht dat het bestreden besluit wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook zijn voor verweerder verschenen [A] en [B] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is de bewoner van de woning. Zijn moeder huurt de woning van [makelaar] verhuurmakelaars te [plaats 2] . Zij heeft de woning aan verzoeker onderverhuurd.
3. De politie heeft op 29 juni 2021 een melding ‘verdachte transactie Chemicaliën’ ontvangen. In de bestuurlijke rapportage van 26 juli 2021 is vermeld dat verzoeker een bestelling heeft gedaan van 20 liter mierenzuur. De politie heeft deze melding onderzocht. Omdat er een sterk vermoeden bestond van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs heeft de politie op 13 juli 2021 de woning doorzocht. Tijdens de doorzoeking zijn een erlenmeyer van 1000 ml en diverse chemicaliën aangetroffen. Ook zijn de volgende (verdovende) middelen aangetroffen: 4,4 gram Ketamine en 5,9 gram (9 pillen) XTC. Verzoeker is als verdacht van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs aangehouden en is verhoord. Verder is in de bestuurlijke rapportage vermeld dat verzoeker vier antecedenten heeft ten aanzien van de Opiumwet en dat in oktober 2019 in verzoekers toenmalige woning in [plaats 3] een hennepkwekerij en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs zijn aangetroffen. In de woning is een chemische lucht waargenomen die mogelijk afkomstig was van de productie van synthetische drugs. Ook zijn er schriften aangetroffen met daarin scheikundige benamingen en tekeningen.
4. Verweerder heeft verzoeker op basis van deze bestuurlijke rapportage opgedragen de woning met ingang van 12 augustus 2021 te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Wat zijn de regels?
5. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft verweerder de bevoegdheid om een woning te sluiten als daar drugs wordt gevonden. Als het om een handelshoeveelheid drugs gaat, mag verweerder ervan uitgaan dat die hoeveelheid bestemd is voor handel. Verweerder moet dan afwegen of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid de woning te sluiten. Daarbij moet hij de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting betrekken.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Bevoegdheid tot sluiting
6. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder, als sprake is van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs, er van uit mag gaan dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [1] Daarvan is in deze zaak sprake, nu vast staat dat in de woning 5,9 gram harddrugs (XTC) is aangetroffen. Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de harddrugs bestemd waren voor eigen gebruik. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzaak van de sluiting
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de sluiting noodzakelijk kunnen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De gevonden handelshoeveelheid drugs maakt volgens de hoogste bestuursrechter al dat mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. [2] Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting.
Daarnaast zijn er andere indicatoren [3] , die door verweerder ter zitting nader zijn toegelicht, die maken dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten. Zo zijn er naast de XTC (indicator a) ook verschillende chemicaliën aangetroffen waarmee synthetische drugs kunnen worden geproduceerd en heeft verzoeker geprobeerd 20 liter mierenzuur te kopen. Verweerder heeft hierover ter zitting niet ten onrechte gesteld dat dit duidt op een bepaalde mate van professionaliteit (indicator b). Ook is er een vermoeden van verwijtbaarheid (indicator e). Daarnaast heeft verzoeker familie met antecedenten op het gebied van de Opium (indicator f). Op 15 juli 2021 zijn namelijk in de slaapkamer van zijn broer in de woning van zijn moeder en stiefvader een handelshoeveelheid harddrugs en vuurwapens aangetroffen. Verweerder heeft ook de sluiting van die woning bevolen. Overigens volgt hier niet uit dat verzoeker daarvoor een verwijt kan worden gemaakt, maar wel dat hij omgaat met mensen met antecedenten ten aanzien van de Opiumwet en Wet wapens en munitie. Anders dan verzoekers stelt is er ook sprake van recidive (indicator g). In 2019 zijn immers in de woning van verzoeker een hennepkwekerij en grondstoffen voor het produceren van synthetische drugs aangetroffen. Dat dit in een andere gemeente was, doet hier niet aan af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op grond van deze factoren terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstige situatie en heeft verweerder het aannemelijk kunnen vinden dat de aangetroffen drugs voor drugshandel in georganiseerd verband bestemd zijn. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een woningsluiting en dat sluiting voor de duur van drie maanden noodzakelijk is.
Evenredigheid van de sluiting
8. Het gevolg van de sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Hoe ingrijpend dit ook is, is dit op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Niet is gebleken dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft waardoor de woningsluiting onevenredig zal zijn. Niet is gebleken dat het voor verzoeker niet mogelijk is om vervangende woonruimte te vinden. In het bestreden besluit heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid van de daklozenopvang indien het onverhoopt niet lukt om voor drie maanden andere woonruimte te vinden. Verder heeft verweerder ter zitting nog aangegeven dat verzoeker zeker aanspraak kan maken op daklozenopvang en dat hij daarbij kan bemiddelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook in redelijkheid tot sluiting van de woning kunnen overgaan.
Begunstigingstermijn
9. Verzoeker betoogt dat de begunstigingstermijn onevenredig kort is, aangezien het bestreden besluit op 10 augustus 2021 per post is verstuurd en hij de woning uiterlijk op
12 augustus 2021 om 10:00 uur de woning moet hebben verlaten.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een begunstigingstermijn van een twee dagen in een situatie als deze niet onredelijk is. De omstandigheid dat tussen de doorzoeking van de woning en het nemen van het bestreden besluit bijna een maand verstreken is, doet hieraan niet af. Daarbij komt dat verweerder de sluiting van de woning heeft uitgesteld tot de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet daarom niet in waarom verzoeker onvoldoende tijd zou hebben om zijn spullen weg te halen.
Zienswijze
11. Voor zover eiser stelt hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om ten aanzien van de sluiting zijn zienswijze naar voren te brengen, overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 4:11, aanhef en onder a, van de Awb verweerder daartoe in geval van spoed de mogelijkheid geeft. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat deze situatie zich hier, gelet op ernst van de situatie, voordeed. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat voor zover er al sprake zou zijn van een gebrek dit in bezwaar kan worden.
Conclusie
12. Al met al denkt de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in bezwaar in stand kan blijven. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2021.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933 en 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
3.Zie de indicatorenlijst in de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Alphen aan den Rijn 2014.