ECLI:NL:RBDHA:2021:10406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening militair invaliditeitspensioen na busongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een militair invaliditeitspensioen (mip) aanvroeg, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser, die in 1974 betrokken was bij een busongeval tijdens zijn militaire dienst in Suriname, stelde dat zijn oogklachten het gevolg waren van dit ongeval. Hij had eerder een verzoek om herziening van de afwijzing van zijn aanvraag voor een mip ingediend, maar dit verzoek werd door de staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief medische rapportages en verklaringen van betrokkenen.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om de stelling van de eiser te onderbouwen dat zijn oogklachten verband hielden met het busongeval. De medische kaart van de eiser vermeldde geen oogletsel, en de verzekeringsarts had twijfels over de oorzaak van de klachten. De rechtbank hechtte grote waarde aan deze medische gegevens en oordeelde dat het tijdsverloop van meer dan 45 jaar sinds het ongeval in het nadeel van de eiser werkte. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat de oogklachten tijdens de militaire dienst niet waren opgemerkt, en de verklaringen van oud-collega's werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om het verzoek om herziening van het invaliditeitspensioen af te wijzen. De proceskosten werden niet vergoed, en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Op 14 februari 2019 heeft eiser een verzoek om herziening van de afwijzing van 11 juni 2018 van een militair invaliditeitspensioen (mip) ingediend.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om herziening afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021 via een videoverbinding.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser overkwam op [datum] 1974 tijdens de militaire dienst in Suriname een busongeval (het busongeval). Eiser stelt dat het hoornvlies van zijn rechteroog toen is geperforeerd en hij daardoor beperkt zicht heeft. Ook stelt eiser dat hij als gevolg van het ongeval last heeft van hoofdpijn en een scheef neustussenschot. Hij vraagt verweerder hem een mip toe te kennen. Eiser is medisch onderzocht. De verzekeringsarts is er niet van overtuigd geraakt dat het letsel is veroorzaakt door het busongeval. Op de medische (groene) kaart van eiser staat namelijk geen oogletsel vermeld. De groene kaart vermeldt alleen dat eiser een kleine snijwond op de linkerwang en schaafwonden op zijn borst had en dat hij tot enkele dagen na het ongeval klaagde over hoofdpijn. De verzekeringsarts acht het niet aannemelijk dat de perforatie van het oog toen zonder klachten was en gedurende lange tijd geen klachten of beperkingen gaf.
Verweerder heeft daarom de aanvraag om een mip afgewezen.
2. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het besluit van 11 juni 2018 te herzien. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de verzekeringsgeneeskundige rapportages van verzekeringsarts Levy van 5 juni 2018 en 30 juli 2019.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser stelt dat zijn oogaandoening is terug te voeren op het hem overkomen busongeval. De inhoud van de groene kaart kan niet altijd als juist worden beschouwd. Duidelijk is dat er problemen zijn geweest met het oog. Tijdens de schietoefeningen was één oog afgeplakt. Dit is volgens eiser een belangrijke aanwijzing dat de groene kaart niet onfeilbaar is. Na de diensttijd kon eiser zijn beroep als kleermaker niet uitoefenen omdat hij problemen met zijn zicht had. Ook is hij kort nadat hij in Nederland is gekomen onder behandeling geweest voor zijn oogaandoening. De oogaandoening bestond niet voordat hij in militaire dienst trad. Anders zou hij niet zijn goedgekeurd. Eiser wijst op de verklaringen van oud dienstplichtigen van zijn lichting.
4. Verweerder blijft bij wat in het bestreden besluit is overwogen. Hij vindt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het oogletsel tijdens de militaire dienst is opgelopen. De verkregen informatie biedt onvoldoende houvast voor de opvatting dat eiser het oogletsel heeft opgelopen tijdens de militaire dienst.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank ziet in de aanwezige medische bevindingen onvoldoende grond om eiser te volgen in zijn betoog dat zijn oogklachten in verband staan met het busongeval. Niet kan worden vastgesteld dat toen het hoornvlies van eisers rechteroog is geperforeerd. Op de medische kaart van eiser is daar niets over terug te vinden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank grote waarde aan deze kaart kunnen hechten. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het medisch dossier van eiser onjuistheden bevat.
6. De in beroep overgelegde verklaring van oogarts in opleiding M. Dalling en oogarts I.J.E. van der Meulen van 2 november 2020 is niet toereikend om te kunnen oordelen dat het gestelde verband tussen het dienstongeval en de oogklachten aannemelijk is geworden. Zij hebben in hun verklaring immers ook aangegeven dat het niet mogelijk is door middel van oogonderzoek vast te stellen wanneer de oogperforatie heeft plaatsgevonden. Op de vraag of het kan zijn dat de klachten aan het oog gedurende de diensttijd nog niet zodanig waren dat er op dat moment medische klachten aan het licht zijn gekomen, terwijl er later wel medische klachten zijn ontstaan en beperking van het gezichtsvermogen, hebben zij geantwoord dat dit niet te beoordelen is. Ook aan de verklaringen van de oud-collega’s van eiser komt niet de waarde toe die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat getuigen ruim 45 jaar na het ongeval betrouwbare gedetailleerde schriftelijke verklaringen kunnen afleggen. Vooral ook omdat er geen enkel objectief gegeven is waarin de bevestiging kan worden gevonden dat eisers rechteroog ten gevolge van het busongeval is geperforeerd. In dit verband komt ook geen betekenis toe aan de verklaringen van de commandant Recherche Militaire Politie. Deze verklaringen zijn niets meer dan een weergave van eisers eigen verklaring en de verklaringen van eisers oud-collega’s.
7. Het grote tijdsverloop sinds het busongeval en het moment waarop eiser zijn aanvraag om een militair invaliditeitspensioen heeft ingediend, werkt helaas in het nadeel van eiser. Onder deze omstandigheden is verweerder is naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van het ontbreken van een verband tussen het oogletsel en het busongeval.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.