ECLI:NL:RBDHA:2021:1039
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor behandeling asielaanvraag in relatie tot mensenhandel en Dublin-procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'humanitair tijdelijk'. Eiseres, een Nigeriaanse vrouw, had op 23 december 2019 aangifte gedaan van mensenhandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat niet voldaan werd aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het beleid van verweerder in strijd is met Europese richtlijnen en dat de omstandigheden in Italië onvoldoende zijn voor slachtoffers van mensenhandel.
De rechtbank overweegt dat de asielprocedure van eiseres nog niet is afgerond en dat de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag in de asielprocedure beantwoord moet worden. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de aanname van verweerder dat de omstandigheden in Italië voldoende zijn, niet onterecht is. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat de argumenten die zij heeft aangevoerd in de asielprocedure naar voren moeten worden gebracht.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om de verantwoordelijkheden in de asielprocedure goed te begrijpen, vooral in het licht van de Dublin-verordening en de bescherming van slachtoffers van mensenhandel. De rechtbank wijst erop dat de asielprocedure en de beoordeling van de omstandigheden van de eiseres in Italië niet in deze procedure kunnen worden meegenomen, maar dat dit in de asielprocedure zelf moet worden beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.