ECLI:NL:RBDHA:2021:10382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een woning in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde drs. F.J.H. van der Plas, betwistte de waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland was vastgesteld op € 374.000 voor het kalenderjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 327.000, en verwees naar drie vergelijkingsobjecten om zijn standpunt te onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningen van de vergelijkingsobjecten waren ouder dan de woning van eiser, die net voor de waardepeildatum was opgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat de staat van onderhoud en de kwaliteit van de woning gelijkwaardig waren aan die van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning correct was vastgesteld op basis van een systematische vergelijking met de vergelijkingsobjecten, waarbij rekening was gehouden met verschillen in inhoud, perceeloppervlak, staat van onderhoud en kwaliteit.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/7993

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: drs. F.J.H. van der Plas),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 1 december 2020 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 29 februari 2020 (de beschikking) waarbij de waarde van de woning aan de [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] (de woning) is vastgesteld op € 374.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] LLB.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2019 en het kalenderjaar 2020. Met de beschikking is ook de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2020 (de aanslag) bekendgemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
2. De woning is een huis in een rij met berging en zonnepanelen. De inhoud van de woning is ongeveer 473 m³. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 123 m².
3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 327.000. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een drietal vergelijkingsobjecten, te weten [adres 2] [huisnummer 2] , [adres 3] [huisnummer 3] en [adres 4] [huisnummer 4] .
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en matrix overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 375.625. Naast gegevens van de woning, bevat het gegevens van de door eiser genoemde vergelijkingsobjecten.
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Met het taxatieverslag, de matrix en wat hij overigens heeft aangevoerd, is verweerder hierin geslaagd. Uit het taxatieverslag en de matrix volgt dat de waarde van de woning is bepaald door de woning systematisch te vergelijken met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Het is tussen partijen niet in geschil dat de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar zijn met de woning. In de matrix heeft verweerder inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de verschillen in onder meer inhoud, perceeloppervlak, de staat van onderhoud en de kwaliteit van de objecten. De inhoud van de woning is in verband met een aanbouw weliswaar wat groter dan de inhoud van de vergelijkingsobjecten, maar hiermee is rekening gehouden door het hanteren van een prijs per m³. Verweerder heeft de staat van onderhoud en de kwaliteit/luxe van de woning een waardering ‘4’ (boven gemiddeld) gegeven. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de staat van onderhoud en de kwaliteit/luxe van de woning net als de vergelijkingsobjecten ‘3’ (gemiddeld) zou moeten zijn, nu de woning één maand voor de waardepeildatum is opgeleverd. De voorzieningen van de vergelijkingsobjecten waren daarentegen ten tijde van de verkoop al ongeveer zeven jaar oud. Eiser heeft eerst ter zitting nog aangevoerd dat [adres 2] [huisnummer 2] een hoekwoning betreft en dat hoekwoningen in algemene zin duurder zijn dan woningen in een rij. De rechtbank acht deze enkele stelling, mede gelet op wat verweerder daartegenover heeft verklaard, onvoldoende voor het oordeel dat verweerder de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld.
7.
Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af.
8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 september 2021.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.