ECLI:NL:RBDHA:2021:10344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/2107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die een verblijfsvergunning regulier met als doel 'arbeid als zelfstandige' had aangevraagd, kreeg te maken met een afwijzing van deze aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit werd genomen op 29 maart 2021, waarna het bezwaar van eiser op 20 mei 2021 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting om het griffierecht van € 181,- te betalen. Eiser was op 13 april 2021 schriftelijk gewezen op deze verplichting en kreeg op 12 mei 2021 een herinnering dat de betaling binnen vier weken diende te geschieden. Ondanks deze herinneringen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn ontvangen.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het niet aan eiser is toe te rekenen dat de betaling niet heeft plaatsgevonden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenverdeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/2107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

v-nummer: [V-nummer]
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen. Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van het beroepschrift griffierecht geheven. Voor eiser is het griffierecht vastgesteld op € 181,-.
2. De griffier stelt een termijn voor betaling van het griffiecht. Als binnen deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest [1] .
3. Eiser is op 13 april 2021 schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 12 mei 2021 is eiser eraan herinnerd dat hij nog niet had voldaan aan de uitnodiging om het griffierecht te betalen en is verder meegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken diende te zijn overgemaakt. Eiser is er in die brief tevens op gewezen dat bij niet (tijdige) betaling hij het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4. Uit informatie van PostNL blijkt dat op 15 mei 2021 de aangetekende brief door eiser in ontvangst is genomen.
5. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit niet aan eiser is toe te rekenen.
6. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenverdeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, op 15 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het vierde, vijfde en zesde lid, van artikel 8:41 van de Awb.