In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die een verblijfsvergunning regulier met als doel 'arbeid als zelfstandige' had aangevraagd, kreeg te maken met een afwijzing van deze aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit werd genomen op 29 maart 2021, waarna het bezwaar van eiser op 20 mei 2021 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting om het griffierecht van € 181,- te betalen. Eiser was op 13 april 2021 schriftelijk gewezen op deze verplichting en kreeg op 12 mei 2021 een herinnering dat de betaling binnen vier weken diende te geschieden. Ondanks deze herinneringen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn ontvangen.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het niet aan eiser is toe te rekenen dat de betaling niet heeft plaatsgevonden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenverdeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.