ECLI:NL:RBDHA:2021:10340
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een gezin van Jemenitische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en hun referent, hun zoon en broer, die in Nederland verblijft. De eisers, die in Saoedi-Arabië verblijven, voerden aan dat zij financieel afhankelijk waren van hun referent en dat de emotionele banden tussen hen sterk waren, vooral gezien de slechte gezondheid van de ouders. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juli 2021, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en de staatssecretaris door een andere gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat voor het aannemen van een beschermenswaardig gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, een afhankelijkheidsrelatie vereist is die de gebruikelijke banden overstijgt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen dergelijke relatie bestond, omdat de referent niet met voldoende bewijs had onderbouwd dat hij financieel verantwoordelijk was voor de eisers. De rechtbank oordeelde dat de emotionele banden en de wens van de referent om voor zijn ouders te zorgen, niet voldoende waren om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot het vergoeden van de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 374. Deze uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager en openbaar gemaakt op 15 september 2021.