ECLI:NL:RBDHA:2021:10324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
C/09/614176 / FA RK 21-4334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van een minderjarige naar de Filipijnen

In deze zaak betreft het een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, geboren in 2019, naar de Filipijnen, na een internationale kinderontvoering. De moeder, woonachtig op de Filipijnen, heeft op 28 juni 2021 een verzoek ingediend bij de rechtbank Den Haag, waarin zij verzoekt om de onmiddellijke terugkeer van haar kind naar haar woonadres in de Filipijnen. De vader, die in Nederland woont, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft op 16 september 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarige een affectieve relatie hebben gehad van december 2018 tot en met december 2020. De minderjarige is geboren in de Filipijnen en heeft zowel de Nederlandse als de Filipijnse nationaliteit. De moeder had een tijdelijk visum om in Nederland te verblijven, maar na het verbreken van de relatie is zij teruggekeerd naar de Filipijnen, terwijl de minderjarige bij de vader in Nederland is gebleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige tot 1 januari 2021 in de Filipijnen was en dat de vader de minderjarige zonder toestemming van de moeder in Nederland heeft gehouden.

De rechtbank heeft de terugkeer van de minderjarige gelast, omdat er minder dan een jaar is verstreken sinds de ongeoorloofde vasthouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de terugkeer van de minderjarige zouden kunnen tegenhouden. De vader heeft geen bewijs geleverd dat de moeder toestemming heeft gegeven voor het verblijf van de minderjarige in Nederland. De rechtbank heeft de terugkeer van de minderjarige naar de Filipijnen bepaald op uiterlijk 4 oktober 2021, waarbij de vader de minderjarige dient terug te brengen.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-4334
Zaaknummer: C/09/614176
Datum beschikking: 16 september 2021

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 28 juni 2021 ingekomen verzoek van:

[X]

de moeder,
wonende op de Filipijnen,
advocaat: mr. A.H. van Haga te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de vader,
wonende in [woonplaats Y] ,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 1 september 2021 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 1 september 2021 van de zijde van de vader.
Het bezwaar van de vader tegen de door de moeder in het geding gebrachte producties 17 tot en met 29 is besproken op de mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer. De vader stelt dat de stukken buiten de termijn zijn overgelegd en dat de producties te omvangrijk zijn om nog voor de zitting te bestuderen en te bespreken. Dit bezwaar is afgewezen. Het betreffen merendeels stukken die afkomstig zijn van de vader en waarmee hij bekend is. De overige stukken zijn eenvoudig te doorgronden.
Op 13 juli 2021 is de zaak ter videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door een tolk, [naam tolk] , alsmede de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad). Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.C. Sluymer. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Het Mediation Bureau heeft de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De moeder handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Op 2 september 2021 is de behandeling ter videozitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, [naam tolk] ,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- [medewerker RvdK] namens de Raad.
Van de zijde van de moeder en van de vader zijn voorafgaand aan de zitting per beveiligde mail pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van 3 september 2021 van de zijde van de moeder, waarin zij haar verzoek tot voorlopige voogdij intrekt.

Feiten

  • Partijen hebben van december 2018 tot en met december 2020 een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats mj] , Filipijnen.
- In het gezagsregister van 6 november 2020 is geregistreerd dat partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
  • De moeder had een visum om van 10 oktober 2020 tot 10 januari 2021 in Nederland te kunnen verblijven.
  • Op 11 oktober 2020 zijn de vader, de moeder en [minderjarige] in Nederland aangekomen. Op 15 december 2020 zijn de vader en de moeder teruggevlogen naar de Filipijnen. [minderjarige] is bij de ouders van de vader in Nederland gebleven. De vader is op 16 december 2020 weer terug naar Nederland gevlogen.
  • De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Filipijnse nationaliteit. [minderjarige] heeft zowel de Nederlandse als de Filipijnse nationaliteit

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht:
  • de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] te bevelen naar het woonadres van de moeder te [woonplaats X] (de Filipijnen), althans naar de Filipijnen, uiterlijk op 1 juli 2021, dan wel op een datum en wijze als de rechtbank in goede justitie juist acht, en als de vader nalaat om [minderjarige] binnen de door de rechtbank te stellen termijn terug te laten keren naar de Filipijnen, te bepalen dat de vader [minderjarige] op voornoemde datum dient te overhandigen aan de moeder, waarbij de vader tevens de geldige reisdocumenten van [minderjarige] aan de moeder moet verstrekken teneinde terugkeer mogelijk te maken;
  • de voorlopige voogdij uit te spreken over [minderjarige] ;
  • te bepalen dat de vader veroordeeld wordt in de reële proceskosten, opkomende zijdens de moeder, alsmede in de kosten verband houdende met het verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige] ,
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Bevoegdheid
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel de Filipijnen geen partij zijn bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
Gezag
De moeder stelt dat zij naar Filipijns recht eenhoofdig gezag heeft over [minderjarige] . De vader betwist dit en voert aan dat hij, ook volgens Filipijns recht, samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] is belast. Bovendien blijkt uit een aantekening uit het (Nederlandse) gezagsregister dat hij samen met de moeder het gezag heeft. De moeder bestrijdt dat zij bij het aanvragen van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] betrokken is geweest en zij stelt dat haar handtekening op het aanvraagformulier door de vader is nagemaakt. De vader betwist dit gemotiveerd.
De rechtbank stelt vast dat de vermelding van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister niet is aangetast. De stellingen van de moeder omtrent het misbruik van haar handtekening en de gevolgen daarvan voor de registratie in het gezagsregisters zullen op grond van een concreet verzoek daartoe in een bodemprocedure moeten worden uitgezocht. In dit geding is daarvoor geen ruimte. De rechtbank zal in dit geding daarom moeten uitgaan van de situatie zoals nu in het gezagregister is vermeld, te weten dat de moeder en de vader gezamenlijk het gezag over [minderjarige] hebben.
Gewone verblijfplaats
Tussen partijen is in geschil wat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] was voorafgaande aan de gestelde onrechtmatige overbrenging of achterhouding. De ouders zijn met [minderjarige] gezamenlijk naar Nederland gekomen. Na het verbreken van de relatie heeft de moeder op 1 januari 2021 de vader gemeld dat [minderjarige] naar de Filipijnen moet worden teruggebracht. De rechtbank zal zodoende moeten beoordelen wat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] was op of omstreeks 1 januari 2021.
De moeder stelt dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in de Filipijnen was gelegen. Zij is van mening dat het verblijf van [minderjarige] in Nederland steeds tijdelijk is geweest namelijk in afwachting van het huwelijk van de ouders. De moeder is naar Nederland gereisd in de veronderstelling dat zij in Nederland met de vader zou trouwen en zich met [minderjarige] bij hem in Nederland zou vestigen. De moeder stelt voorts dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het bij de vader blijven wonen van [minderjarige] zonder haar en zonder huwelijk tussen haar en de vader. Nu dit alles geen doorgang heeft gevonden, is de gewone verblijfplaats van [minderjarige] niet gewijzigd. De moeder meent dat de vader een vooropgezet plan lijkt te hebben gehad om [minderjarige] zonder de moeder in Nederland te laten. De moeder wijst erop dat de vader haar heeft voorgehouden met haar te zullen trouwen. Aanvankelijk zouden zij op 10 juli 2020 op de Filipijnen trouwen maar dat is gecanceld omdat de vader eind juni 2020 niet naar de Filipijnen kon reizen. Als alternatief heeft de vader de moeder laten weten dat [minderjarige] , omdat zij Nederlandse is, voor langere tijd in Nederland kan verblijven zodat partijen ook in Nederland konden trouwen en later nogmaals in de Filipijnen. De moeder is zodoende met [minderjarige] naar Nederland gekomen in oktober 2020, de moeder op een “90-dagen visum”. Haar paspoort en dat van [minderjarige] had de vader in beheer. In november 2020 liet de vader de moeder weten dat er geen huwelijken werden voltrokken in die maand in verband met Corona. De vader zou bij de IND een verlenging van het visum van de moeder aanvragen. Volgens de moeder zou de IND op 8 december 2020 het verzoek om verlenging van het visum van de moeder hebben afgewezen. Vervolgens zijn de vader de moeder op 15 december 2020 naar de Filipijnen gevlogen om bij de Nederlandse Ambassade in Manila een verlenging van het visum van de moeder te regelen. Zij heeft [minderjarige] toen achtergelaten bij de ouders van de vader. De moeder is voor familiebezoek doorgevlogen naar [woonplaats X] en de vader is op 16 december 2020 terug naar Nederland gevlogen. Vervolgens heeft de vader op 28 december 2020 aan de moeder medegedeeld dat de relatie over was en dat hij niet meer van plan was haar te helpen met haar visum. Naar de moeder achteraf is gebleken had de vader de tickets naar Manila al in november 2020 geboekt terwijl er toen geen noodzaak was om naar de Filipijnen terug te gaan voor het visum. Ook heeft de moeder achteraf vernomen dat er nooit een tweede (of verlenging van het) visum door de vader is aangevraagd.
De vader betwist dit en stelt dat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Hij voert aan dat de moeder heeft ingestemd met het vestigen van de woonplaats van [minderjarige] in Nederland. De ouders zouden trouwen. Zij hebben de verhuizing naar Nederland goed voorbereid. De moeder en [minderjarige] zijn ingeschreven in de basisregistratie in Nederland en de ouders hebben het erover gehad dat het beter voor [minderjarige] was als zij in Nederland zou opgroeien. De vader verwijst naar diverse Whatsapp-gesprekken uit september 2020. Toen de moeder in december 2020 terugging naar de Filipijnen, heeft zij ingestemd met het achterlaten van [minderjarige] in Nederland. De moeder had heimwee en wilde Kerst met haar familie op de Filipijnen doorbrengen. De moeder heeft ook aangegeven dat zij eerst haar studie wilde gaan afronden in de Filipijnen. Toen hebben partijen ook opnieuw gezamenlijk besloten dat [minderjarige] in Nederland zou blijven. De vader is met de moeder meegereisd naar de Filipijnen omdat ze vliegangst had. De vader is teruggegaan en de moeder is op de Filipijnen gebleven.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij gaat het, kort gezegd, om de plaats waarmee het kind onmiddellijk voorafgaande aan zijn overbrenging of achterhouding maatschappelijk de nauwste binding heeft. Daarbij zijn, naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat, in het bijzonder van belang omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmaat, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Voorts kan de bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere staat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door het nemen van maatregelen, een aanwijzing voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats zijn. Ook de leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats. Daarbij geldt in het bijzonder dat de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving is, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn. Dat is te meer het geval als het kind in kwestie een baby is. Die maakt noodzakelijkerwijs deel uit van de sociale en familiale kring van mensen van wie hij afhankelijk is.
Binnen dit juridische kader moet de rechtbank aan de hand van de concrete omstandigheden van [minderjarige] en haar ouders beoordelen waar haar gewone verblijfplaats was.
De rechtbank stelt voorop dat [minderjarige] nog erg jong is (ten tijde van het wijzen van deze beschikking nog geen twee jaar). Vanaf haar geboorte tot het vertrek naar Nederland was de moeder de hoofdverzorgster van [minderjarige] en woonden zij beiden op de Filipijnen in het huis van de grootouders moederszijde. De vader verbleef toen in Nederland. Gelet op haar jonge leeftijd is de gewone verblijfplaats van [minderjarige] vooral afhankelijk van de sociale en familiale omgeving van de moeder die haar hoofdverzorgster is (ECLI:NL:EU.C:2010:829). Niet in geschil is dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] tot 11 oktober 2020 op de Filipijnen was. De vraag is of de gewone verblijfplaats van [minderjarige] daarna is verplaatst naar Nederland. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en legt dit als volgt uit.
Partijen zijn op 11 oktober 2020 samen met [minderjarige] naar Nederland gereisd. De moeder had een zogenaamd ‘toeristen’visum waarmee zij slechts tijdelijk en wel tot uiterlijk 19 januari 2021 in Nederland mocht blijven. Uit de door de vader overgelegde WhatsApp-berichten uit de periode voor oktober 2020 leidt de rechtbank af dat het weliswaar de bedoeling is geweest dat de moeder zich samen met [minderjarige] in Nederland zou gaan vestigen, maar deze intentie kan niet los gezien worden van het voornemen van de ouders om met elkaar te trouwen waardoor de moeder een vast verblijfsrecht in Nederland zou verkrijgen. Uit de door de vader gestuurde WhatsApp-berichten (productie 4 zijdens de moeder) volgt dit duidelijk: “
You are not a tourist but a mother of a child with a double citizenship, (..) You will have a facilitating visa as a parent because you will move with me and our child as a family to the Netherlands to live”(..) We have another option. And that is that we marry here in the Netherlands first, and later when we visit your parents in the Philippines, we marry again, just to make it for both families official”. “We are together as a family and I will also explain you some important things about our security here in the Netherlands as my wife when we are married. Later on you will also be able to get a residency right so that means that after a while that we are together you can become a Dutch national with two passports, just like [minderjarige] . (..)
Uit het vorenstaande kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat er tussen de ouders alleen overeenstemming bestond om de gewone verblijfplaats van [minderjarige] naar Nederland te verplaatsen in de situatie dat de moeder met [minderjarige] bij de vader in gezinsverband zou samenleven. De rechtbank stelt vast dat van een bestendige samenleving tussen de ouders met [minderjarige] in Nederland niet is gebleken. Er heeft geen huwelijk tussen de ouders plaatsgevonden, noch zijn daarvoor enige voorbereidingen getroffen. Ook is niet gebleken dat er voor de moeder een definitieve verblijfstitel was of zou kunnen worden geregeld. Te sterker geldt dat uit de mail van 22 februari 2021 van de heer D.P. Trimp van de Ambassade in Manila blijkt dat er slechts 1 visumaanvraag is gedaan waarop een visum is afgeven voor de periode tot 19 januari 2022 (
de rechtbank begrijpt 2021). De moeder heeft maar kort in Nederland verbleven op basis van een tijdelijk visum. Op 15 november 2020 heeft de vader – zonder de moeder daarin te kennen – al een enkele vliegreis geboekt van Amsterdam naar Manila voor hemzelf en de moeder, met vertrek op 15 december 2020. Anders dan de vader betoogt, volgt uit de overgelegde brief van de vader van 15 december 2020 aan VFS Global (productie 9 zijdens de moeder – ook door de vader overgelegd als een van de bijlagen van productie 2) en de WhatsApp-berichten (productie 6 zijdens de moeder) dat deze reis verband hield met het aanvragen van een (nieuw/verlengd) visum voor de moeder. Geen van de overgelegde producties wijst erop dat de moeder zonder [minderjarige] terug naar de Filipijnen is gegaan om haar studie op te pakken. Eind december 2020 heeft de vader de relatie met de moeder verbroken en de moeder is op de Filipijnen achtergebleven.
Dit alles, in onderling verband en samenhang genomen, leidt ertoe dat het de moeder nooit met [minderjarige] op permanente basis bij de vader in Nederland is gaan wonen, zodat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] niet is gewijzigd naar Nederland en op 1 januari 2021 nog steeds bij de moeder op de Filipijnen was.
De vader stelt dat de moeder toestemming heeft gegeven om [minderjarige] in Nederland te laten verblijven, toen de moeder terugging naar de Filipijnen. De moeder betwist dit gemotiveerd. Zoals hierboven reeds uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat de moeder naar Nederland is gereisd in de veronderstelling dat zij met de vader zou trouwen en zich met hem en met [minderjarige] in Nederland zou vestigen. Zij heeft geen toestemming gegeven voor het verblijf van [minderjarige] in Nederland zonder haar en zonder huwelijk met de vader. De schriftelijke verklaring van de ouders van de vader leidt niet tot een ander oordeel. Daarin volgt slechts dat de moeder instemde met de zorg van [minderjarige] voor de tijd dat de ouders in de Filipijnen zouden verblijven. Dat de moeder niet zou terugkeren naar Nederland volgt evenmin uit voormelde verklaring en strookt bovendien niet met de brief van de vader aan de VFS over de visumaanvraag van de moeder.
Nu de moeder geen toestemming heeft gegeven om [minderjarige] zonder haar in Nederland te laten wonen, betekent dit dat de vader [minderjarige] vasthoudt in strijd met het gezagsrecht van de moeder en wordt de vasthouding van [minderjarige] door de vader in Nederland wordt aangemerkt als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van [minderjarige] in Nederland en de datum van indiening van het verzoek, 28 juni 2021, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [minderjarige] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de [minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. Aan wat door de vader ten aanzien van de worteling is gesteld gaat de rechtbank dan ook al daarom voorbij.
Weigeringsgronden
De vader heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
De vader heeft geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat de moeder na het niet doen terugkeren van [minderjarige] alsnog heeft ingestemd met het verblijf van [minderjarige] bij de vader in Nederland. Uit haar WhatsAppberichten van 1 januari 2021 en daarna volgt duidelijk dat zij wilde dat de vader [minderjarige] naar haar op de Filipijnen terugbracht.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De vader stelt dat de moeder in een landelijke omgeving woont, waar geen voorzieningen zijn. Vervoer is slechts mogelijk met een tuktuk, een Jeepney (een open bus die toevallig voorbij komt), of een scooter, vervoermiddelen die niet geschikt zijn voor een kind van de leeftijd van [minderjarige] . Voorts stelt de vader dat er armoede heerst in de Filipijnen. Het is daar warm, waar [minderjarige] heftig op reageert. Zij had daardoor vaak koorts en er was geen mogelijkheid [minderjarige] de gezondheidszorg te bieden die zij nodig had. Verder is de omgeving van de woning van de moeder luidruchtig en niet veilig. De moeder kan de kosten van opvoeding van [minderjarige] niet betalen en daardoor zal [minderjarige] , zeker na de slechte situatie in de Filipijnen ten gevolge van de pandemie, ook ondervoed kunnen raken. De moeder bestrijdt dat [minderjarige] als zij terugkeert naar de Filipijnen in een ondragelijke toestand komt te verkeren of een ernstig risico loopt zoals bedoeld onder het HKOV. De vader schetst bovendien een onjuist beeld van de woon- en leefsituatie van de moeder.
De rechtbank is van oordeel dat de vader in het licht van de gemotiveerde betwisting van de moeder niet heeft aangetoond dat de situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich hier voordoet en overweegt daartoe het volgende.
De beschrijving van de vader van de algemene situatie in de Filipijnen en specifiek die rond de woning van de moeder is onvoldoende om een beroep op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b te doen slagen. De enkele omstandigheid dat er grote armoede is in de Filipijnen en de moeder wellicht minder financiële middelen heeft dan de vader om voor [minderjarige] te zorgen of dat er op de Filipijnen strengere Coronaregels gelden, leiden niet tot een ondragelijke toestand of een ernstig risico als bedoeld onder het HKOV.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen.
Uitvoerbaar bij voorraad
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarige een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten en zal het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 4 oktober 2021, zijnde de eerst volgende werkdag na de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier om een procedure van familierechtelijke aard gaat, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats mj] , Filipijnen,
naar [woonplaats X] in de Filipijnen uiterlijk op 4 oktober 2021, waarbij de vader de minderjarige dient terug te brengen naar [woonplaats X] in de Filipijnen en beveelt, indien de vader nalaat de minderjarige terug te brengen naar [woonplaats X] in de Filipijnen, dat de vader de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk op 4 oktober 2021, opdat de moeder de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar [woonplaats X] in de Filipijnen;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, T.M. Coppes en H.C.L. Vreugdenhil, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2021.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.