In deze zaak heeft eiser, een financieel adviseur, verzocht om afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) om bij een ingenieursbureau te kunnen werken. De minister voor Rechtsbescherming heeft deze aanvraag afgewezen op basis van relevante justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn van vier jaar zijn geregistreerd. Eiser heeft in het verleden meerdere fraudedelicten gepleegd, waaronder faillissementsfraude en oplichting, wat volgens de minister een risico vormt voor de vertrouwelijkheid van informatie in zijn toekomstige functie.
De rechtbank heeft de afwijzing van de VOG beoordeeld aan de hand van zowel het objectieve als het subjectieve criterium. Het objectieve criterium houdt in dat de gepleegde delicten een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de delicten van eiser in de weg staan aan de afgifte van de VOG. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot vertrouwelijke systemen en dat hij al lange tijd niet meer in aanraking is gekomen met justitie, maar de rechtbank oordeelt dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt.
De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de VOG te weigeren, gezien de ernst van de gepleegde delicten en het risico dat eiser als financieel adviseur zou kunnen vormen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 september 2021.