ECLI:NL:RBDHA:2021:10256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dakopbouw; onvoldoende motivering van het bestreden besluit

Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw door eisers, die aan de [adres] [huisnummer 1] in [plaats] wonen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag onvoldoende gemotiveerd was. Eisers hadden op 3 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, die op 29 maart 2019 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond bij besluit van 22 oktober 2019. Tijdens de zitting op 17 augustus 2021 werd duidelijk dat de afwijzing voornamelijk was gebaseerd op een negatief welstandsadvies en de stelling dat de dakopbouw in strijd was met de regels van de ruimtelijke ordening.

De rechtbank constateerde dat de motivering van het college niet voldeed aan de eisen van de wet. De rechtbank wees erop dat het college niet voldoende had onderbouwd waarom de dakopbouw afbreuk zou doen aan de ensemblewaarde van het bouwblok. Bovendien was het college niet ingegaan op de mogelijkheid om met toepassing van de kruimelgevallenregeling af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat eisers niet in de gelegenheid waren gesteld om hun bouwplan mondeling toe te lichten bij de welstandscommissie, wat ook een gebrek in de procedure vormde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R.M. van der Zwan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Boender-Wiebenga).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.

Overwegingen

1. Eisers wonen aan de [adres] [huisnummer 1] in [plaats] . Hun woning is in 2011 gerealiseerd in het kader van het project ‘de Oriënt’ waarbij onder andere 100 woningen zijn gebouwd in de wijk Transvaal. Zij zijn de eerste bewoners van het pand. Bij de bouw van de woning hebben zij door de architect bouwkundige voorbereidingen laten treffen om op een later moment een extra verdieping te kunnen bouwen.
2. Eisers hebben op 3 februari 2019 een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op hun woning. De aanvraag betreft de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’.
3. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat wordt voldaan aan de beoordelingsgronden van het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. De tekeningen zijn inconsistent en constructieve berekeningen en tekeningen zijn niet aanwezig. Daarnaast heeft de welstandscommissie een negatief welstandsadvies gegeven. Verweerder is ten slotte ook niet bereid om met toepassing van de kruimelgevallenregelingen af te wijken van het bestemmingsplan op de grond dat – kort gezegd – het bouwplan de enige dakopbouw binnen het bouwblok zou betekenen en de vorm, architectuur en materialisatie afbreuk doet aan de ensemblewaarde.
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder voor wat betreft de activiteit ‘bouwen’ enkel nog verwezen naar het negatieve welstandsadvies en de motivering voor de activiteit ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’ gehandhaafd.
3.2.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat de afwijzing van de omgevingsvergunning enkel nog berust op het standpunt dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’ als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid en onder c, van de Wabo en op de grond dat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid en onder d, van de Wabo.
Activiteit ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’
4. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte niet bereid is geweest om met toepassing van de kruimelgevallenregelingen af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens eisers is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Eisers voeren aan dat het huis aan de [adres] [huisnummer 2] ook een dakopbouw heeft en dat hun dakopbouw er hetzelfde komt uit te zien. Eisers hebben hun dakopbouw ontworpen in overleg met de architect van het project ‘de Oriënt’. Eisers zijn ten tijde van de koop van het huis in 2011 afgegaan op de toezeggingen van de architect dat een dakopbouw mogelijk zou blijven. Uit de verkoopbrochure blijkt dat op de woning een dakopbouw geplaatst kon worden. Eisers hebben bovendien destijds al kosten gemaakt om op een later moment een dakopbouw te bouwen. Verweerder handelt ook in strijd met het verbod van willekeur door geen rekening te houden met hun belangen.
4.1
Ter zitting hebben eisers de grond dat sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom buiten bespreking laten.
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Transvaal”. Het perceel heeft de bestemming “Wonen” met een maximum bouwhoogte van 10 meter. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat realisatie van de dakopbouw zal leiden tot een overschrijding van de maximum bouwhoogte.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 2ᵒ, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, heeft kunnen komen. Verweerder dient hierbij de betrokken belangen, waaronder die van eisers, tegen elkaar af te wegen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4263).
5.2.
Verweerder heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat in het bestemmingsplan de mogelijkheid is opgenomen om bij de daarvoor op de plankaart aangewezen bouwblokken een extra bouwlaag toe te voegen. Deze locaties zijn stedenbouwkundig bepaald op basis van het huidige straatprofiel, de maat van het binnenterrein van het blok, de hoogte van de stedelijke omgeving, de dakvorm en de ensemblewaarde van het blok. Het onderhavige initiatief valt niet binnen een aangewezen locatie met een aanduiding dakopbouw. Binnen het bouwblok is sprake van een duidelijke volumeopbouw. Het initiatief zou de enige dakopbouw binnen dit blok betekenen in zijn vorm, architectuur en materialisatie en doet afbreuk aan de ensemblewaarde.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met de bovenstaande motivering. Daartoe overweegt de rechtbank ten eerste dat het standpunt dat het initiatief niet valt binnen een op de plankaart aangewezen locatie met een aanduiding dakopbouw geen deugdelijke motivering biedt om een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan af te wijzen. Dat het bestemmingsplan niet voorziet in een dakopbouw bij de woning van eisers, betekent immers nog niet dat de dakopbouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Voorts heeft de rechtbank niet uit de besluitvorming kunnen afleiden om welke redenen de dakopbouw afbreuk doet aan de ensemblewaarde. Verweerder heeft niet nader toegelicht wat de ensemblewaarde van het bouwblok inhoudt en waarom de door eisers gewenste dakopbouw daar niet binnen past. Weliswaar verandert de volumeopbouw van het bouwblok enigszins door de dakopbouw van eisers, maar aangezien de dakopbouw wordt aangebouwd tegen de bestaande en planologisch toegestane dakopbouw op de woning aan de [adres] [huisnummer 3] ziet de rechtbank nog niet in dat daarmee de ensemblewaarde van het bouwblok zou worden aangetast. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet nader toegelicht. Eisers hebben daarentegen toegelicht dat de architect van het project ‘de Oriënt’ geen bezwaren heeft tegen het realiseren van een dakopbouw op de woning van de [adres] [huisnummer 1] . Volgens eisers heeft de architect meegewerkt aan het ontwerp van de dakopbouw, waarbij wordt aangesloten bij de vorm en het uiterlijk van de bestaande en planologisch toegestane dakopbouwen op het bouwblok. Verder volgt uit de door eisers overgelegde opdrachtbevestiging dat in 2011 bij de bouw van het project ‘de Oriënt’ de mogelijkheid bestond om op hun woning een extra verdieping te realiseren. De rechtbank leidt hieruit af dat bij de bouw van het bouwblok de ensemblewaarde niet in de weg stond aan een dakopbouw op de woning van eisers. De rechtbank overweegt dat verweerder ook in het licht hiervan niet zonder meer heeft kunnen volstaan met de stelling dat het bouwplan afbreuk doet aan de ensemblewaarde. Gelet hierop heeft verweerder heeft het bestreden besluit met betrekking tot de activiteit ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’ onvoldoende gemotiveerd. Het betoog van eisers slaagt derhalve.
Activiteit ‘bouwen’
6. Eisers voeren verder aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun bouwplan mondeling toe te lichten bij de welstandscommissie. De architect heeft te kennen gegeven de bouwtekeningen mondeling te willen toelichten en deze tekeningen eventueel aan te kunnen passen. Dit is door eisers ook aangegeven op het aanvraagformulier.
6.1.
Niet in geschil is dat eisers niet zijn uitgenodigd bij de welstandscommissie om hun bouwplan toe te lichten. Verweerder heeft bij het bestreden besluit geen aanleiding gezien dit te herstellen omdat de aanvraag eveneens werd afgewezen omdat het bouwplan afbreuk doet aan de ensemblewaarde waardoor geen omgevingsvergunning zou worden verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3 kan deze motivering geen stand houden. Ook in zoverre slaagt het betoog van eisers.
Conclusie
7. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3 en 6.1 is het beroep gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde gebrek zich niet leent voor herstel binnen een bestuurlijke lus. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496.- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van het bedrag van € 174 voor verschotten, nu eisers dit bedrag niet hebben gespecificeerd en onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.