In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er griffierechten van € 181,- verschuldigd waren voor de indiening van het beroepschrift. Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting en heeft een herinnering ontvangen dat het griffierecht binnen vier weken betaald diende te worden. Ondanks deze waarschuwingen heeft eiser het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de betaling van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenverdeling, en de rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aan te tekenen bij de rechtbank.