ECLI:NL:RBDHA:2021:10112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
09/842378-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachten rade en TBS met dwangverpleging na dodelijke steekpartij

Op 20 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 7 juni 2020 in Den Haag het slachtoffer met opzet en met voorbedachten rade heeft neergestoken, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gedreven door jaloezie, met een mes naar de woning van het slachtoffer is gefietst en hem daar zonder enige aanleiding meermalen heeft gestoken. De verdachte heeft het slachtoffer in de borst gestoken, wat leidde tot fatale verwondingen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs, waaronder DNA-onderzoek op het mes, als overtuigend beschouwd. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen geen spijt getoond en heeft zich niet verantwoordelijk gevoeld voor zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en heeft een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank adviseert de minister om de TBS te laten ingaan na 6,5 jaar gevangenisstraf, gezien de psychische stoornissen van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is ook toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842378-20
Datum uitspraak: 20 september 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1979 te Den Haag,
op dit moment gedetineerd in [Penitentiaire inrichting]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 september 2020, 16 november 2020, 1 februari 2021, 16 april 2021, 7 juni 2021, 30 augustus 2021 (alle pro forma) en
6 september 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.A. Prins naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2020 te ‘s-Gravenhage opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door (al dan niet na kalm beraad en rustig overleg) meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] te steken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding [1]
Op zondag 7 juni 2020 omstreeks 03:33 uur kreeg de politie van de centrale meldkamer de opdracht om naar de [adres] te Den Haag te gaan. Aanrijdend hoorden de verbalisanten van de meldkamer dat er op dat moment een man werd neergestoken. [2] Op de [adres] troffen de verbalisanten een vrouw die duidelijk in paniek was en een man met een van bloed doordrenkt overhemd aan. De verbalisanten zagen dat het slachtoffer meerdere steekverwondingen had opgelopen. Op 7 juni 2020 om 04:00 uur verklaarde een arts van het mobiel medisch team dat het slachtoffer was overleden. [3] Het slachtoffer bleek te zijn [slachtoffer] . [4] De vrouw bleek te zijn [getuige] . [5]
Bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat er in totaal 8 steekletsels en 7 snijletsels bij leven zijn toegebracht door steken en of snijden met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. De diepte van de steekletsels varieerde van enkele centimeters tot (minimaal) 14 centimeter [6] . Het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door verwikkeling van twee steekletsels in de romp. [7]
De dader van de steekpartij zou een man betreffen die het mes onder zijn jas had gestopt en was weggefietst in de richting van de [straatnaam 1] te Den Haag. Verbalisanten zagen een man, naar later bleek de verdachte, aan komen fietsen over het fietspad van de [straatnaam 2] , komende uit de richting van de [straatnaam 1] . De handen van de verdachte zaten onder het bloed. Nadat de verbalisanten de verdachte op de grond hadden gefixeerd om hem het wegrennen te beletten troffen ze onder de buik van de verdachte een zwart kleurig mes van ongeveer 30 a 40 centimeter aan, een zogenaamd ‘Rambo-mes’. [8] Op het lemmet en op het heft van dat mes werd bloed aangetroffen dat – blijkens DNA-onderzoek - van het slachtoffer afkomstig kan zijn (waarbij de kans dat het bloed niet van het slachtoffer is, kleiner dan 1 op 1 miljard is). [9]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen zoals in de voetnoten genoemd als vaststaand worden aangemerkt.
Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsbeslissing.
De vragen waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of de verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer heeft gestoken en zo ja of de verdachte zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan moord (impliciet primair) dan wel aan doodslag (impliciet subsidiair).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde moord. De verdachte heeft het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven beroofd. Uit onderzoek naar de berichten op de telefoon van de verdachte blijkt dat hij gedachten had over het ombrengen van iemand en dat er sprake was van jaloezie richting het slachtoffer. In dat verband heeft de officier van justitie verwezen naar een bericht van 7 juni 2020, om 2.43 uur. De verdachte is daarna per fiets naar de woning van het slachtoffer gegaan met een mes, heeft de woning betreden en het mes tevoorschijn gehaald. Zonder dat daartoe enige aanleiding was en zonder dat er sprake was van een hevige gemoedsopwelling, heeft hij het slachtoffer gestoken. Er is sprake van een voorgenomen besluit om het slachtoffer te doden. De verdachte had voldoende tijd en gelegenheid om de reikwijdte van zijn handelen te overzien en had onder die omstandigheden ook de mogelijkheid tot bezinning. Ten slotte zijn er geen contra-indicaties die aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte vrij dient te worden gesproken van het hem ten laste gelegde. Er kan om te beginnen niet worden vastgesteld dat de verdachte degene is die het slachtoffer heeft gestoken, onder meer omdat niet vaststaat dat het onder de verdachte aangetroffen mes het moordwapen betreft. Bovendien kan niet zonder meer van de verklaring van [getuige] worden uitgegaan nu zij geen betrouwbare getuige is, en blijkt uit de getuigenverklaringen van de buren dat de verdachte niet past in de opgegeven signalementen. Daarnaast is er geen bloed op de kleding van de verdachte aangetroffen. De verdediging heeft in dit kader drie alternatieve scenario’s naar voren gebracht:
  • [getuige] is degene geweest die het slachtoffer heeft gestoken;
  • de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel uit noodweerexces nadat het slachtoffer hem bedreigde dan wel aanviel met een mes, of
  • een onbekend gebleven dader heeft het slachtoffer gestoken.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte vrij dient te worden gesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de verdachte met voorbedachte raad zou hebben gehandeld. De verdachte stuurde vaker vreemde berichten die niet serieus werden genomen door anderen. Bovendien zijn veel berichten waarnaar de officier van justitie verwijst, ruim voor het incident verzonden. Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte daadwerkelijk een mes heeft meegenomen naar de [adres] . Er zijn aanwijzingen dat de verdachte psychotisch was, hetgeen een belangrijke contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad vormt. Tevens had de verdachte een grote hoeveelheid aan drugs en medicijnen in zijn bloed waardoor een vermindering van zijn oordeelsvorming en verhoogde impulsiviteit niet valt uit te sluiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
[getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte de woning binnen kwam en dat zij niet wist hoe, want alleen zij en het slachtoffer waren in de woning aanwezig en zij hadden de deur niet open gedaan. [10] Zij vroeg aan de verdachte of hij haar Facebook wachtwoord had veranderd, de verdachte zei niets en haalde ineens een enorm mes vanuit zijn kleding tevoorschijn. [11] Het betrof een mes dat zij nog nooit in de woning van het slachtoffer had gezien [12] , het snijgedeelte was ongeveer 30 cm, met een snijkant aan beide kanten. [13] Het slachtoffer, dat even weg was, kwam terug, vermoedelijk uit de keuken, en de verdachte begon op hem in te steken. De verdachte stak het slachtoffer in de keuken, bij de computer en bij de plek waar [getuige] sliep. Het slachtoffer probeerde weg te komen maar de verdachte bleef achter hem aan komen en hem steken. Het slachtoffer rende naar buiten en werd gevolgd door de verdachte. [14] Het leek alsof de verdachte wegging, maar hij kwam terug en stak het slachtoffer opnieuw, ergens in zijn hart, zijn borst. [15] De verdachte zou in de woning gezegd hebben dat dit was vanwege haar, [getuige] . [16] Tegenover de rechter-commissaris heeft [getuige] verklaard dat het slachtoffer niet agressief was, dat hij geen mes had en dat hij alleen maar probeerde te ontsnappen. [17]
De [getuige 2] heeft verklaard dat hij de vriend van de buurvrouw (naar de rechtbank begrijpt het slachtoffer) buiten op straat zag, en dat deze erg mank liep, op de grond ging zitten en riep dat hij was neergestoken. De getuige zag een andere man die een groot mes had. De andere man kwam weer en stak nog een paar keer, zeker 10 keer met een groot mes van ongeveer 30 centimeter en een zwart handvat. Hij stak het mes weer in zijn zak. Daarna keek hij naar het slachtoffer, haalde het mes weer uit zijn zak en gaf met volle kracht een laatste slag op de borst van het slachtoffer met het mes. De man deed vervolgens het mes weer in zijn binnenzak en stapte op zijn fiets. [18]
De [getuige 3] heeft verklaard dat hij iemand op de grond zag liggen die onder het bloed zat en dat hij iemand vanaf de [adres] zag wegrijden op een fiets. Hij zei tegen de verbalisanten: “die man die in de arrestantenbus zit, is de man die heeft gestoken”. De man die in de bus zat, betrof de verdachte. [19]
Tijdens zijn aanhouding vlak na het dodelijke steekincident riep de verdachte tegen de twee verbalisanten: “dan had hij mijn wijf maar niet moeten neuken” en “ik heb hem neergestoken en daarbij heb ik mezelf ook verwond”. [20]
Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige]
De rechtbank ziet, anders dan door de raadsman gesteld, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [getuige] . Zij heeft tegenover de politie en de rechter-commissaris een gedetailleerde verklaring afgelegd over wat zij heeft waargenomen. Dat [getuige] een motief had om niet de waarheid te vertellen is niet aannemelijk geworden. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van [getuige] betrouwbaar aangezien deze op onderdelen wordt ondersteund door de getuigenverklaringen in het dossier, door hetgeen de verdachte bij zijn aanhouding tegenover agenten heeft gezegd en door het aangetroffen mes. De rechtbank gebruikt de verklaringen van [getuige] dan ook voor het bewijs.
Is de verdachte de persoon die het slachtoffer dodelijk heeft gestoken?
De rechtbank stelt voorop dat geen concreet onderbouwd alternatief scenario is aangedragen. Geen van de door de verdediging aangedragen alternatieve scenario’s is aannemelijk geworden. Uit het onderzoek blijkt immers niet dat het slachtoffer de verdachte in de woning op enig moment heeft bedreigd dan wel heeft aangevallen met een mes, noch dat [getuige] degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken. De getuigen hebben het immers over een man als dader. [getuige] heeft de verdachte, met wie zij een relatie had, aangeduid als degene die het slachtoffer heeft gestoken. Daarnaast is er geen enkele aanwijzing, en daarmee is het niet aannemelijk geworden, dat een onbekend gebleven persoon het slachtoffer zou hebben gestoken en vervolgens ongezien zou zijn weggevlucht. In zoverre valt niet in te zien naar welke alternatieve scenario’s de politie onderzoek had moeten doen. Het ontbreken van dat onderzoek kan dan ook niet afdoen aan de navolgende conclusie van de rechtbank.
De rechtbank acht gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer volgt naar oordeel van de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. De verdachte heeft het slachtoffer immers vele malen met een groot mes, op enkele plekken tot aanzienlijke diepte in zijn lichaam gestoken, waaronder in de borst, een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar de uiterlijke verschijningsvormen kan het niet anders zijn dan dat het de bedoeling van de verdachte is geweest dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Voorbedachte raad
Bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en de waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechtbank de aanwijzingen die voor en tegen voorbedachte raad pleiten in aanmerking zal moeten nemen.
De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Bij dat laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat een verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Ook hier geldt dat – waar de verdachte zegt geen enkele herinnering aan het gebeurde te hebben – de rechtbank de vraag of er sprake is geweest van voorbedachte raad zal moeten beoordelen naar de uiterlijke verschijningsvormen van het handelen van de verdachte. In dat verband stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 april 2020 heeft de verdachte een bericht gestuurd naar [naam 2] , inhoudende: “die gaat steeds naast mijn wijf liggen (..) gaat hij proberen om alles bij dat wijf te winnen (..) ik weet wel andere plekken, betere plekken dan als mensen me zoiets misgunnen dan mag tie van mij part sterven. Ik geloof wel dat hij zijn graf al gegraven heb.” Vlak voor dit bericht heeft hij de contactgegevens van het slachtoffer naar [naam 2] gestuurd. [21]
Op 12 mei 2020 stuurde de verdachte een bericht naar het slachtoffer inhoudende: “je hoort met je vieze poten van andermans vrouwen af te blijven, [naam 1] eraf”. [22]
[naam 2] stuurde op 14 mei 2020 aan de verdachte een bericht waarin hij zegt dat hij ervoor moest zorgen altijd een mes bij zich te hebben, dit niet te laten zien aan anderen en niet te aarzelen om het te gebruiken. [23]
Op 29 mei 2020 heeft de verdachte aan een van zijn contacten een bericht gestuurd inhoudende: “plies lijkt wel of er strakjes doden gaan vallen. Wegens jaloezie”.
Op 5 juni 2020 ontving de verdachte een bericht van [getuige 4] waarin stond: “Goos dat kan je dus echt nooit meer maken om 7 uur ’s morgens komen bellen om te vragen hoe je het vlugst iemand van de wereld kan helpen”. [24] [getuige 4] heeft hierover verklaard dat de verdachte een paar dagen voor de steekpartij bij hem voor de deur stond om dat te vragen. [25] Op 7 juni 2020 om 2:43 uur heeft de verdachte een bericht naar [naam 3] gestuurd inhoudende: “ [naam 1] opruimen of ga eigenhandig nu doen”. [26]
Op de bij de politiemeldkamer binnengekomen, door de buren gedane 112-melding van het gebeurde is naast een ruzie ook een mannelijke stem te horen die zegt “Je stift mijn wijf”. [27]
[getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte tien minuten voordat hij arriveerde had gebeld naar de telefoon van het slachtoffer en dat zij de telefoon had opgenomen. De verdachte zei dat hij uit een overdosis wakker was geworden. [28]
De verdachte heeft verklaard dat het laatste wat hij zich kan herinneren is dat hij op de fiets is gestapt. [29] Uit de historische telefoongegevens van de verdachte volgt dat hij op 7 juni 2020 te 03:08 uur thuis was en dat hij vlak daarna is vetrokken naar de woning van het slachtoffer en daar rond 03:28 uur aankwam. [30] De kortste route zonder omweg per fiets bedraagt ongeveer 20 minuten. [31]
Uit deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte voorafgaand aan het dodelijke steekincident meermalen gevoelens van jaloezie en agressie heeft geuit tegenover verschillende mensen over de relatie van het slachtoffer met [getuige] . Zeer kort voor het steekincident heeft de verdachte een bericht gestuurd, waarin hij het heeft over het (mogelijk) nu eigenhandig gaan opruimen van het slachtoffer.
Om 3.08 uur is de verdachte naar de woning van het slachtoffer gefietst. De verdachte heeft zichzelf de toegang tot die woning verschaft. In de woning is niets bijzonders voorgevallen dat als directe aanleiding tot het steken kan worden gezien. Toen het slachtoffer, dat even weg was uit de woonkamer, de woonkamer weer in kwam, is de verdachte meteen op hem gaan insteken. Dat er voorafgaand aan het steken met het mes in die woning iets is gebeurd dat een hevige plotselinge drift of andere hevige gemoedsopwelling bij de verdachte zou hebben kunnen veroorzaakt is niet gebleken.
De rechtbank gaat er daarbij ook van uit dat de verdachte het mes mee heeft genomen naar de woning van het slachtoffer. Dit volgt uit de verklaring van [getuige] dat de verdachte opeens een mes tevoorschijn haalde en dat zij dat mes nooit eerder in de woning van het slachtoffer had gezien. Er zijn ook overigens geen aanwijzingen dat dit mes in de woning van het slachtoffer lag, en dat de verdachte het daar pas heeft gepakt.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de verdachte het voornemen heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven en dat hij met dat doel met een mes naar diens woning is gefietst. Tijdens die 20 minuten durende fietstocht en het vervolgens in de woonkamer wachten totdat het slachtoffer uit de keuken kwam heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien tijd en gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank is daarom van oordeel dat de objectief vast te stellen omstandigheden wijzen in de richting van moord.
Contra-indicaties
Zoals hiervoor is overwogen dient de rechtbank zich ook te buigen over de vraag of er aanwijzingen zijn die tegen voorbedachte raad pleiten, welke contra-indicaties in het bijzonder gelegen zouden kunnen zijn in de persoon en de gemoedstoestand van de verdachte. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niets van het steekincident kan herinneren omdat hij een overdosis aan drugs en medicijnen had genomen. Uit het toxicologisch onderzoek van het bloed van de verdachte volgt dat er zowel dempende stoffen (oxycodon, oxazepam en lorazepam) als stimulerende stoffen (amfetamine) zijn aangetroffen. De dempende stoffen waren in zijn bloed aanwezig in een therapeutische concentratie dan wel een lage concentratie. De stimulerende stof was ook in een werkzame concentratie aanwezig. De effecten die optreden zijn lastig te voorspellen omdat de stoffen elkaars werking mogelijk deels compenseren en de effecten afhankelijk zijn van de mate van gewenning.
Uit het psychiatrisch rapport van 16 september 2020 volgt dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een licht verstandelijke beperking, psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van amfetaminen, cocaïne en cannabis. Er kan worden gesteld dat de verdachte ten gevolge van zijn licht verstandelijke beperking in combinatie met jaloezie en afgunstgevoelens naar het slachtoffer toe en psychotische symptomen versterkt door de invloed van amfetamine, onvoldoende in staat is geweest om zijn gedrag, impulsen en agressiviteit te beheersen. Uit het psychologisch rapport van 17 september 2020 volgt dat niet is uit te sluiten dat de realiteitstoetsing van de verdachte in meer of mindere mate onder druk heeft gestaan, maar dat het niet waarschijnlijk is dat hij volledig psychotisch is geweest. Uit de aanvullende psychiatrische rapportage van 2 april 2021 volgt dat er geen direct verband gelegd kan worden tussen het geheugenverlies en het gedrag van de verdachte ten tijde van het delict. Uit de aanvullende psychologische rapportage van 15 april 2021 volgt dat geheugenverlies door overmatig middelengebruik, onder meer gelet op de gemeten concentraties van middelen in het bloed van de verdachte, zeer onwaarschijnlijk wordt geacht.
Op basis van de hiervoor beschreven rapportages is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte een complete black-out heeft gehad, zoals hij heeft aangevoerd. Dit oordeel wordt ondersteund door het vastgestelde gedrag van de verdachte: hij heeft immers die nacht een bericht kunnen sturen, kunnen telefoneren en ongeveer 20 minuten fietsen naar de woning van het slachtoffer. Daarnaast wijzen zijn uitlatingen ter plekke, en zijn handelen na het steken (het opbergen van het mes en het wegfietsen) evenmin op een complete black-out die ieder nadenken over of reflecteren op zijn handelen onmogelijk maakte.
De rechtbank ziet in hetgeen uit de rapportage over de geestestoestand van de verdachte bekend is en in de omstandigheden zoals hiervoor weergegeven evenmin aanwijzingen dat de toestand van de verdachte dermate instabiel was dat hij zich in het geheel geen rekenschap heeft kunnen geven van zijn voorgenomen daad. Dat de verdachte lijdt aan een psychotisch stoornis en aan andere stoornissen staat naar het oordeel van de rechtbank aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad gezien de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dan ook niet in de weg.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank moord, zoals impliciet primair ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat de verdachte:
op 7 juni 2020 te ‘s-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door na kalm beraad en rustig overleg meermalen, met een mes, in het lichaam van die [slachtoffer] te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank overweegt in dit verband dat niet aannemelijk is geworden dat zich een situatie heeft voorgedaan die duidt op noodweer of noodweerexces.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, bij bewezenverklaring, verzocht om het onvoorwaardelijk strafdeel te beperken en te kiezen voor de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op 7 juni 2020 uit jaloezie de vriend van zijn (toenmalige) vriendin om het leven gebracht door hem meermalen te steken. Hij heeft dat opzettelijk en ter uitvoering van een reeds eerder genomen besluit gedaan. Hij is met een mes naar de woning van het slachtoffer gefietst, heeft aldaar rustig gewacht tot het slachtoffer uit de keuken kwam en hem zonder directe aanleiding meermalen gestoken. Het slachtoffer heeft geprobeerd te vluchten maar de verdachte bleef hem achtervolgen en steken. Het slachtoffer heeft op enig moment kans gezien om de woning te ontvluchten. Ook op straat, in het zicht van de vriendin van het slachtoffer en meerdere buren, heeft de verdachte het slachtoffer nogmaals met veel kracht in zijn borst gestoken. Het slachtoffer heeft zich tegen deze uiterst agressieve aanval niet kunnen verweren. De verdachte heeft het slachtoffer zijn meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. Dergelijke gedragingen hebben een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaken daarnaast gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving.
Het behoeft geen toelichting dat de gewelddadige dood van het slachtoffer bovenal groot verdriet en ontsteltenis heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. Ter terechtzitting hebben de moeder en de broer van het slachtoffer verklaard over hun verdriet om het overlijden van hun zoon en broer, en hun boosheid jegens de verdachte. Daarmee staat in schril contrast dat de verdachte ter terechtzitting geen teken van spijt of wroeging heeft getoond over hetgeen is gebeurd.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde volgt dat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vele jaren.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 maart 2021 waaruit volgt dat hij meermalen onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld, ook voor een geweldsmisdrijf maar dat die veroordeling dateert uit 2015.
Persoon van de verdachte
De verdachte is door een psychiater en een psycholoog onderzocht. Dit heeft geresulteerd in vier pro justitia rapportages, waaronder twee aanvullende rapportages zoals onder 3.4 uiteengezet. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een licht verstandelijke beperking, een psychotische stoornis, en een stoornis in het gebruik van amfetaminen, cocaïne en cannabis. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren deze stoornissen aanwezig. Er wordt derhalve geadviseerd om hem het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Op basis van het onderhavige onderzoek en gebruikmakend van de risicotaxatie-instrumenten kan worden vastgesteld dat er in het leven van de verdachte sprake is van veel risicofactoren en slechts een beperkt aantal beschermende factoren aanwezig zijn. Concluderend wordt de kans op recidive hoog geacht. Er is een zeer geringe mate van zelfcontrole aanwezig maar deze valt weg bij frustratie of toename van ervaren stress als ook bij middelengebruik.
De rechtbank volgt de gedragsdeskundigen in hun conclusie ten aanzien van de mate van toerekenbaarheid van de verdachte en het herhalingsgevaar en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
Oplegging van een maatregel
Gezien de ernst van het psychiatrisch beeld en het hoge recidiverisico, is het naar de mening van rapporteurs noodzakelijk dat de verdachte een klinische psychiatrische behandeling ondergaat. De behandeling zou zich moeten richten op een hoog zorgniveau, voldoende continuïteit van de zorg, nadere stabilisatie en het instellen op medicatie (antipsychotica depot) en volledige abstinentie van in ieder geval harddrugs. De verdachte dient in een gestructureerde behandelingsomgeving te worden geplaatst met een gemiddeld tot hoog beveiligingsniveau. Naar verwachting is een langdurige klinische behandelsetting noodzakelijk voor een duurzame gedragsverandering en bijbehorende vermindering van recidive risico, waarbij er aandacht moet zijn voor een geleidelijke overgang naar een minder beveiligde omgeving. De inschatting is dat de verdachte na eventuele strafvervolging en forensische behandeling, enkel kan functioneren in de maatschappij in een beschermde woonomgeving. Zonder passende zorg en gestructureerde setting wordt het risico op recidive geschat als hoog. Gezien de ernst en de reeds lange periode van disfunctioneren is behandeling en beveiliging noodzakelijk om de kans op recidive voldoende terug te dringen en wordt geadviseerd om de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De tbs-maatregel met voorwaarden zou volgens de deskundigen tot de mogelijkheid kunnen behoren indien de verdachte zijn feitelijke delict gedrag zou erkennen, hij inzicht zou hebben in zijn gedrag en stoornissen, hij verantwoordelijkheid zou nemen voor zijn (verslavings-)gedrag en psychische klachten, hij voldoende leerbaar en trainbaar zou zijn en zich bereidwillig en gemotiveerd zou opstellen voor behandeling en begeleiding. De verdachte lijkt evenwel niet gevoelig te zijn voor interventies vanuit een voorwaardelijk kader, hij wil graag zelfbepalend zijn, externaliseert zijn problemen en heeft zich tijdens een eerdere langdurig klinische behandeling in de Woenselse poort onttrokken aan (externe) controle. Hij herviel in drugsgebruik op de afdeling en recidiveerde in drugshandel en was niet responsief op het management. Ook schoten de probleemoplossende vaardigheden van de verdachte toen tekort.
De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van de pro justitia rapportages, het daarin omschreven recidivegevaar en vooral de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek, onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot een alternatief voor de tbs-maatregel met dwangverpleging. Aan de door de raadsman bepleite mogelijkheid van de tbs-maatregel met voorwaarden gaat de rechtbank dan ook voorbij. Daarbij betrekt de rechtbank ook het advies van de reclassering van 16 oktober 2020 en het aanvullend advies van 20 juli 2021, waarin de reclassering negatief adviseert over de mogelijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging passend en geboden is. Aan de wettelijke voorwaarden voor deze maatregel is voldaan. De bewezen verklaarde moord betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel en de verpleging. Aangezien de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, is sprake van een ongemaximeerde tbs als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaren te boven gaan.
Op te leggen gevangenisstraf
De rechtbank acht naast oplegging van de maatregel ook oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de op te leggen tbs-maatregel met dwangverpleging waarbij te verwachten valt dat sprake zal zijn van een aanzienlijke behandelduur en de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. De tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal van deze duur worden afgetrokken.
Toepassing van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de verdachte gezien zijn psychische problematiek en het recidiverisico eerder met de behandeling zou moeten beginnen dan na afloop van de gevangenisstraf. Overeenkomstig artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht adviseert de rechtbank daarom de Minister voor Rechtsbescherming dringend om de behandeling van de verdachte te laten aanvangen nadat de verdachte zes en een half jaar van zijn gevangenisstraf heeft afgerond. Meer specifiek adviseert de rechtbank om de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met ingang van 23 december 2026 te doen aanvangen.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert affectieschade van € 15.000,- en vermogensschade van € 14,- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de raadsman de vordering niet inhoudelijk betwist.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering toewijzen, aangezien deze voldoende is onderbouwd en niet is betwist door of namens de verdachte.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 14,-) met ingang van 18 augustus 2021; en
- over de affectieschade (€ 15.000,-) met ingang van 7 juni 2020.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.014,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 14,- vanaf
18 augustus 2021, en over een bedrag van € 15.000,- vanaf 7 juni 2020, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [benadeelde] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 36f, 37a, 37b, en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast daarnaast dat de veroordeelde
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
adviseert de Minister voor Rechtsbescherming dringend om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
met ingang van 23 december 2026te doen aanvangen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] toe en veroordeelt de veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] , een bedrag van € 15.014,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 14,- vanaf 18 augustus 2021, en over een bedrag van € 15.000,- vanaf 7 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.014,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 14,- vanaf 18 augustus 2021, en over een bedrag van € 15.000,- vanaf 7 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
110 (HONDERDENTIEN DAGEN);
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. J.J. Arts, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal onderzoek Etten met het nummer 20200163016, van Eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 770) (hierna: procesdossier) en het forensisch dossier met het nummer 2020163016 van Eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 316) (hierna: forensisch dossier).
2.Proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 7 juni 2020, p. 16 (procesdossier).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, p. 112 en 113 (procesdossier).
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, p. 114 (procesdossier).
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, p. 68 (procesdossier).
6.Een geschrift te weten rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 26 juni 2020, p. 68 e.v. (forensisch dossier).
7.Idem, p. 70 en 71
8.Proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 7 juni 2020, p. 16 en 17 (procesdossier).
9.Een geschrift te weten rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van en steekincident met dodelijke afloop in ’s-Gravenhage op 7 juni 2020 d.d. 1 maart 2021, p. 315 (forensisch dossier).
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2020, met bijlage uitgewerkt verhoor, p. 344 en 345 (procesdossier).
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2020, met bijlage uitgewerkt verhoor, p. 343 (procesdossier).
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige] , d.d. 10 juni 2020, p. 145 (procesdossier).
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , d.d. 7 juni 2020, p. 71 (procesdossier).
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2020, met bijlage uitgewerkt verhoor, p. 343 (procesdossier).
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2020, met bijlage uitgewerkt verhoor, p. 345 (procesdossier).
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2020, met bijlage uitgewerkt verhoor, p. 347 (procesdossier).
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , afgelegd tegenover de rechter-commissaris d.d. 10 juni 2021, RC-nummer 20/1049.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 7 juni 2020, p. 84 en 85 (procesdossier).
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, p. 88 (procesdossier).
20.Proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 7 juni 2020, p. 17 (procesdossier).
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2020, p. 424 (procesdossier).
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juni 2020, p. 436 (procesdossier).
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2020, p. 425 (procesdossier).
24.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2020, p. 740 (procesdossier).
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 21 juni 2020, p. 558 (procesdossier).
26.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2020, p. 172 (procesdossier).
27.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2020, p. 170 (procesdossier)
28.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2020, met bijlage uitgewerkt verhoor, p. 348 (procesdossier).
29.Los proces-verbaal van bevindingen BVH nummer 2020163016, d.d. 12 januari 2021, p. 2.
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2020, p. 592 (procesdossier).
31.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2020, p. 595 (procesdossier).