ECLI:NL:RBDHA:2021:10081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
09/842805-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en deelname aan criminele organisatie

De rechtbank Den Haag heeft op 17 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen gedurende anderhalve maand schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne (crack) en aan deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte had voornamelijk een uitvoerende rol binnen de organisatie, waarbij hij drugs verkocht en rondbracht. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij de verkoop van gebruikershoeveelheden harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden adviseren. In dit geval was er sprake van strafverzwarende omstandigheden, omdat de verdachte handelde in georganiseerd verband. Echter, gezien de ondergeschikte rol van de verdachte en zijn openheid tijdens het proces, heeft de rechtbank besloten om de straf te beperken tot zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft 182 dagen in voorarrest doorgebracht, wat betekent dat hij zijn straf reeds heeft ondergaan. De rechtbank heeft geen plaats gezien voor een voorwaardelijk strafdeel, maar heeft wel benadrukt dat het in het belang van de verdachte en de maatschappij is dat hij gebruikmaakt van behandel- en hulpverleningsmogelijkheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842805-20
Datum uitspraak: 17 september 2021
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te Zaanstad,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 september 2021 (inhoudelijke behandeling) en 3 september 2021 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.D. van Elst, is op de terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2020 tot en met 30 oktober 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2020 tot en met 8 december 2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 13 september 2020 tot en met 30 oktober 2020 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 13 september 2020 tot en met
30 oktober 2020te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig vervoeren en afleveren en verstrekken van cocaïne.

Bewijsoverweging

Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat van “bedrijfsmatig en/of beroepsmatig” handelen geen sprake is geweest en daarvan vrijspraak moet volgen. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de handel actief onder de aandacht van bestaande afnemers werd gebracht met wervende sms-berichten (“
Ben vanaf nu actief de hele dag”, “
Vandaag levering extra snel”). Binnen de organisatie bestonden afspraken over de prijs die de klanten voor de drugs moesten betalen en het aandeel dat de koeriers van de opbrengst kregen; er mocht niet op de pof mocht worden gekocht, er gold een voordeelaanbieding (bij een bestelling van € 50,- aan drugs werd voor € 60,- geleverd) en de inkomsten en uitgaven werden bijgehouden.
Hieruit volgt voldoende dat er sprake was van een bedrijfsmatige benadering van de drugshandel. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestanddeel “bedrijfsmatig” bewezen kan worden verklaard.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen gedurende anderhalve maand, in de rol van drugskoerier, schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne (crack) en aan deelneming aan een criminele organisatie, gericht op deze handel. Daarbij hebben de verdachte en zijn mededaders geen oog gehad voor de schade die het gebruik van harddrugs aan de individuele gebruikers in het bijzonder en de volksgezondheid in het algemeen toebrengt. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en zeer verslavend. De georganiseerde handel in cocaïne leidt bovendien zowel direct als indirect tot andere vormen van criminaliteit en overlast, waaronder geweld dat niet zelden tot grote maatschappelijke onrust leidt, witwassen en tevens de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken en zijn zucht naar financieel gewin, naar zijn zeggen om in zijn behoefte aan cannabis te kunnen voorzien, laten prevaleren. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte binnen de criminele organisatie voornamelijk een uitvoerende en geen sturende rol had. Hij verkocht drugs en bracht deze rond.
De persoon van de verdachte
De verdachte is, zo blijkt uit zijn strafblad van 2 augustus 2021, eerder met justitie in aanraking gekomen en veroordeeld, maar daarbij gaat het om andersoortige delicten. Uit de adviezen van respectievelijk 15 maart 2021 en 11 augustus 2021, uitgebracht door Reclassering Nederland blijkt dat zij zich zorgen maakt over de verdachte. Laatstelijk was hij werkzaam bij een distributiecentrum. Op zitting heeft de verdachte verklaard dat hij daarmee moest stoppen door fysieke-/pijnklachten. De reclassering ziet op bijna alle leefgebieden (dagbesteding, financiën, cannabisgebruik, sociale netwerk) problemen die het delictgedrag van de verdachte negatief kunnen beïnvloeden. De verdachte is beïnvloedbaar en er lijkt sprake te zijn van beperkte probleemoplossende vaardigheden. Behandeling is niet van de grond gekomen. Bij zijn PAD-coach van Delft Support (een coach die jongeren probeert op het rechte pad te krijgen en hen helpt bij het stoppen van onwenselijk gedrag) is hij niet meer in beeld.
Ondanks dat de verdachte over beperkte vaardigheden lijkt te beschikken, zijn er geen aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking. De verdachte woont daarnaast zelfstandig, en was in enige mate zelfredzaam. Er wordt geen noodzaak gezien voor een pedagogische aanpak. De reclassering adviseert om deze reden het volwassenstrafrecht toe te passen.
Voor het geval van een veroordeling tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf adviseert de reclassering geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze gaan bij het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende de tenlastegelegde periode uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in cocaïne in georganiseerd verband. Gelet echter op de ondergeschikte positie van de verdachte in de criminele organisatie maar meer nog zijn (proces)houding, laat de rechtbank het bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Deze straf acht de rechtbank in dit geval passend en geboden. De verdachte heeft, anders dan bijna al zijn medeverdachten, van meet af aan opening van zaken gegeven en, naar het lijkt, ook volledige opening van zaken. Hij heeft daarbij ook inzicht gegeven in zijn beweegredenen en de verantwoordelijkheid voor zijn daden geaccepteerd.
Met aftrek van de 182 dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht, betekent dit dat de verdachte zijn straf reeds heeft ondergaan. Voor een voorwaardelijk strafdeel, met daaraan al dan niet bijzondere voorwaarden verbonden, is daarnaast geen plaats meer. Gezien de door de reclassering gesignaleerde problemen van de verdachte, hecht de rechtbank er wel aan op te merken dat het in zijn belang is én dat van de maatschappij dat hij gebruikmaakt van de al aangeboden behandel- en hulpverleningsmogelijkheden.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2021.