ECLI:NL:RBDHA:2021:10079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
09/767543-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van de verdachte in de georganiseerde cocaïnehandel en de opgelegde straf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen gedurende een periode van ruim een maand betrokken was bij de handel in cocaïne (crack) en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte heeft haar woning beschikbaar gesteld als uitvalsbasis voor de drugshandel en op haar bankrekening werden opbrengsten van deze handel gestort. In haar woning werd cocaïne uitgekookt en crack verpakt. De verdachte vervulde niet alleen een faciliterende rol, maar ook een sturende rol, vooral na de aanhouding van haar vriend, die de leider van de organisatie was. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij de verkoop van gebruikershoeveelheden harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden adviseren voor alleen opererende daders. In dit geval was er echter sprake van georganiseerde handel, wat strafverzwarend werkte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 138 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar stabiele leven voor de aanhouding en de impact van de zaak op haar huisvesting en gezin.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767543-20
Datum uitspraak: 17 september 2021
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te Delft,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 september 2021 (inhoudelijke behandeling) en 3 september 2021 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. H. Weisfelt, is op de terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 138 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, verplichte medewerking aan begeleid wonen, verplichte medewerking aan middelencontrole en de verplichting zich aan aanwijzingen van de reclassering te houden.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
zij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 5 november 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 8 december 2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
zij in de periode van 22 september 2020 tot en met 5 november 2020 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij in de periode van 22 september 2020 tot en met
5 november2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig vervoeren en afleveren en verstrekken van cocaïne.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ruim een maand schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne (crack) en aan deelneming aan een criminele organisatie, gericht op deze handel. Zij heeft haar woning beschikbaar gesteld om als uitvalsbasis voor voornoemde handel te dienen en op haar bankrekening werden opbrengsten van de handel gestort. In de woning van de verdachte werd - in het kader van de productie van crack - cocaïne uitgekookt en werd crack in bolletjes verpakt. Drugskoeriers haalden hun waar bij haar woning op alvorens deze te bezorgen bij afnemers. Naast een faciliterende rol heeft de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode eveneens een sturende rol vervuld. Toen de vriend van verdachte – tevens medeverdachte en leider van de criminele organisatie - halverwege september 2020 werd aangehouden, heeft zij de dealergroep bijeen geroepen en gezegd dat zij wilde dat alles door bleef lopen. Gedurende de afwezigheid van haar vriend heeft zij zijn leidinggevende rol in zekere mate overgenomen. Daarnaast heeft zij enkele uitvoerende taken verricht, onder meer met betrekking tot de productie van crack in haar woning, door van tijd tot tijd een deallijn te beantwoorden, door bestellingen op te nemen en deze vervolgens door te zetten naar koeriers. De verdachte en haar mededaders hebben bij hun activiteiten geen oog gehad voor de schade die het gebruik van harddrugs aan de individuele gebruikers in het bijzonder en de volksgezondheid in het algemeen toebrengt. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en zeer verslavend. De georganiseerde handel in cocaïne leidt bovendien zowel direct als indirect bovendien tot andere vormen van criminaliteit en overlast, waaronder geweld dat niet zelden tot grote maatschappelijke onrust leidt, witwassen en tevens de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken en haar zucht naar financieel gewin laten prevaleren. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 2 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, echter niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 31 augustus 2021 van GGZ Reclassering Fivoor. Hieruit komt naar voren dat de verdachte tot aan haar aanhouding een redelijk stabiel leven leidde. Sinds de aanhouding is deze stabiliteit komen te vervallen. Zo is haar huisvesting in gevaar gekomen omdat de woningbouwvereniging op de hoogte is geraakt van de onderhavige verdenking. Ter terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard dat zij haar huisvesting op korte termijn definitief kwijt zal raken. Daarnaast heeft Jeugdzorg bepaald dat zij haar inmiddels 17-jarige dochter vooralsnog alleen onder begeleiding mag zien. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld, omdat er aanwijzingen zijn voor pro-crimineel gedrag. De reclassering heeft geadviseerd om bij veroordeling aan de verdachte een straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, een behandelverplichting, de verplichting mee te werken aan begeleid wonen of maatschappelijk opvang, de verplichting mee te werken aan middelencontrole en de verplichting zich aan aanwijzingen van de reclassering te houden.
De verdachte heeft verklaard hieraan mee te willen werken.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de vrijheidsstraf gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze gaan bij het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende de tenlastegelegde periode uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in cocaïne in georganiseerd verband, binnen welk verband de verdachte een deels sturende rol heeft gehad. Gelet hierop zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veel langere duur dan de tijd die de verdachte thans in voorarrest heeft doorgebracht (de officier van justitie is uitgegaan van 102 dagen, de rechtbank stelt vast: 103 dagen) in beginsel aangewezen zijn. Gelet op de hiervoor beschreven persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede het recidiverisico, acht de rechtbank het echter passend de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het resterende voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van de verplichting mee te werken aan middelencontrole. De rechtbank ziet daar geen aanleiding voor, nu niet is gebleken dat bij de verdachte sprake is van een problematisch middelengebruik. Aan de ene kant biedt deze voorwaardelijke straf haar de kans te laten zien dat zij op de goede weg is en kan blijven, aan de andere kant dient deze ertoe haar ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid van de Opiumwet;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
137 (HONDERDZEVENENDERTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen en zich zo frequent en zolang blijft melden als de reclassering noodzakelijk acht;
- indien zij haar huidige behandeling bij De Barones (GGZ Delfland) voortijdig afbreekt of de reclassering deze behandeling op enigerlei wijze niet voldoende passend vindt, zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling stelt van Ambulant Centrum Fivoor of De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- indien haar huidige huisvesting komt te vervallen, verblijft in een instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer de huidige huisvesting wegvalt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2021.