ECLI:NL:RBDHA:2021:10078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
09/842593-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van een jonge verdachte in de georganiseerde cocaïnehandel en de gevolgen voor haar straf

Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een jonge verdachte die zich gedurende bijna twee maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte, die op dat moment 20 jaar oud was, vervulde een actieve rol binnen de organisatie, ondanks haar jonge leeftijd. Ze fungeerde als drugskoerier, gaf leiding aan medeverdachten, kookte cocaïne uit en regelde afspraken met afnemers. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij de verkoop van gebruikershoeveelheden harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden adviseren. In dit geval was er sprake van strafverzwarende omstandigheden, zoals de georganiseerde aard van de drugshandel en de actieve rol van de verdachte. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, haar openheid tijdens de zitting en haar positieve ontwikkeling. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf van 80 uur. De rechtbank benadrukt het belang van preventie en het voorkomen van recidive, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd om de verdachte te ondersteunen in haar rehabilitatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842593-20
Datum uitspraak: 17 september 2021
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te Berkel en Rodenrijs,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 september 2021 (inhoudelijke behandeling) en 3 september 2021 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. J.P.R. Broers, is op de terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de medeverdachten en een inspanningsverplichting met betrekking tot het vinden van een dagbesteding, en voorts tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
zij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2020 tot en met 21 oktober 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2020 tot en met 8 december 2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
zij in de periode van 27 augustus 2020 tot en met 21 oktober 2020 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij in de periode van 27 augustus 2020 tot en met
21 oktober2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig vervoeren en afleveren en verstrekken van cocaïne.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, zo er al sprake zou zijn van een criminele organisatie, geen lid is geweest van die organisatie, omdat - kort gezegd - zij binnen de organisatie niets te vertellen heeft gehad, er binnen de organisatie met minachting over haar werd gesproken en zij door de gezaghebbende leden van de organisatie werd gezien als buitenstaander.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte heeft binnen een organisatie die als doel had het verdienen van geld met de handel in cocaïne diverse werkzaamheden verricht die direct en indirect hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie. De verdachte heeft, al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , crack bereid en verpakkingsmateriaal ingekocht, zij heeft deals met afnemers van drugs geregeld en die drugs ook aan afnemers verstrekt. Zij heeft medeverdachte [medeverdachte 1] naar afnemers gestuurd om drugs af te leveren en zijn drugsvoorraad zo nodig aangevuld. Zij heeft van zowel afnemers als van [medeverdachte 1] geld in ontvangst genomen en ten slotte heeft zij - na haar deel te hebben afgehouden - de opbrengsten van de drugshandel afgestaan aan medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan de verdachte niet als buitenstaander worden gezien. Integendeel, zij was veelvuldig bij de activiteiten van de organisatie betrokken in de volle wetenschap dat zij daarmee bijdroeg aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie. Daarmee is haar lidmaatschap van de organisatie voor de rechtbank gegeven; de door de verdediging gestelde omstandigheden dat de zeggenschap van de verdachte beperkt was en dat andere personen binnen de organisatie bij gelegenheid met minachting over haar spraken, doen daar niet aan af. Anders dan de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat het lidmaatschap van de verdacht van een criminele organisatie wettig en overtuigend kan worden bewezen, zij het dat de rechtbank een kortere periode bewezen verklaart dan ten laste gelegd. Voor de periode na 21 oktober 2020 bevat het dossier namelijk geen wettig en overtuigend bewijs en de rechtbank zal de verdachte dan ook in zoverre vrijspreken.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna twee maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne en aan deelneming aan een criminele organisatie, gericht op deze handel. Naast haar uitvoerende rol als drugskoerier, heeft zij gedurende de afwezigheid van [medeverdachte 5] - eveneens medeverdachte en leider van de criminele organisatie - ondanks haar nog jonge leeftijd een actieve, sturende rol binnen de organisatie vervuld. Zij stuurde medeverdachte [medeverdachte 1] aan, kookte zij cocaïne uit in de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] , was zij een keer aanwezig bij een afspraak met een drugsleverancier in Rotterdam, kocht zij verpakkingsmateriaal in en beheerde zij een deallijn, wat resulteerde in het maken van afspraken waarbij zij regelmatig zelf crack bezorgde.
De verdachte en haar mededaders hebben bij hun activiteiten geen oog gehad voor de schade die het gebruik van harddrugs aan de individuele gebruikers in het bijzonder en de volksgezondheid in het algemeen toebrengt. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en zeer verslavend. De georganiseerde handel in cocaïne leidt bovendien zowel direct als indirect bovendien tot andere vormen van criminaliteit en overlast, waaronder geweld dat niet zelden tot grote maatschappelijke onrust leidt, witwassen en tevens de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken en haar zucht naar financieel gewin laten prevaleren. De rechtbank rekent dit de verachte ernstig aan. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte binnen de criminele organisatie weliswaar veel verschillende werkzaamheden heeft verricht, maar laag in de hiërarchie stond.
De persoon van de verdachte
De verdachte is, zo blijkt uit haar strafblad van 2 augustus 2021, niet eerder met justitie in aanraking gekomen. Zij is thans 20 jaar oud en werd 19 jaar in de periode van het bewezenverklaarde. Volgens het rapport van Reclassering Nederland van 19 juli 2021 zijn haar ontwikkeling en vaardigheden voldoende ontwikkeld en zijn geen interventies vereist die alleen door het adolescentenstrafrecht worden geboden, zodat volwassenenstrafrecht toegepast kan worden. Uit het advies van de reclassering komen geen problemen op de verschillende leefgebieden naar voren. De verdachte is in een vergevorderd stadium van een MBO-opleiding, heeft inmiddels ook een bijbaan en lijkt evenmin last te hebben van psychische problemen. In het kader van terugvalpreventie adviseert de reclassering wel om aan een eventueel voorwaardelijk op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden, bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de medeverdachten en een dagbestedingsverplichting. De verdachte heeft zich bereid verklaard om daaraan mee te werken als de rechtbank dat nodig acht.
Gelet op dit advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ook voor het overige zal de rechtbank bij het bepalen van de straf aansluiting zoeken bij het advies van de reclassering.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf ten slotte rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze gaan bij het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende de tenlastegelegde periode uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in cocaïne in georganiseerd verband, in welke organisatie de verdachte in de tenlastegelegde periode een deels sturende rol heeft gehad. Gelet hierop zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veel langere duur dan de tijd die de verdachte thans in voorarrest heeft doorgebracht (17 dagen) in beginsel aangewezen zijn. Gelet echter op de nog jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat zij ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven en de omstandigheid dat zij inmiddels weer de goede weg is ingeslagen, zal de rechtbank haar geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de tijd die zij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht het vanuit het oogpunt van preventie wel belang dat de verdachte gevangenisstraf boven het hoofd heeft hangen om haar ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen de verdachte helpen om van het verkeerde pad weg te blijven. De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden daarom aan de op te leggen proeftijd van twee jaar verbinden. Daarnaast zal de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden: een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden gedurende een proeftijd van twee jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uur.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
163 (HONDERDDRIEËNZESTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met de medeveroordeelden/medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling stelt van De Waag, Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich gedurende de proeftijd verplicht in te spannen een zinvolle dagbesteding (werk of opleiding) te behouden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:

een taakstraf voor de tijd van 80 (TACHTIG) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2021.