ECLI:NL:RBDHA:2021:10072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf wegens bedreiging volksgezondheid in het kader van COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken over de weigering van een visum kort verblijf. Eiser had op 24 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een visum, maar deze werd op 28 december 2020 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geweigerd het visum te verlenen, omdat eiser werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid in het kader van de COVID-19 pandemie. De rechtbank stelde vast dat op het moment van de beslissing er een inreisverbod gold voor Marokkaanse onderdanen en dat het niet duidelijk was wanneer dit zou worden opgeheven. De rechtbank benadrukte dat de Visumcode geen mogelijkheid biedt voor een voorwaardelijke verlening van het visum. Eiser had aangevoerd dat hij recht had op een voorwaardelijk visum dat pas in werking zou treden zodra het inreisverbod werd opgeheven, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag op basis van de geldende wetgeving en de op dat moment geldende omstandigheden terecht had afgewezen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent [naam] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij wil naar Nederland reizen om te verblijven bij referent [naam] . Referent is de broer van eiser.
Standpunten partijen
2. In het bestreden besluit houdt verweerder vast aan de weigering een visum kort verblijf te verlenen. Volgens verweerder zijn het doel en de omstandigheden van de reis onvoldoende aangetoond en is niet gebleken van voldoende sociale en economische binding om een tijdige terugkeer gewaarborgd te achten. Het visum is in het belang van de volksgezondheid geweigerd. Vanwege de wereldwijde uitbraak van COVID-19 waren sinds 19 maart 2020 de grenzen gesloten voor burgers van buiten de Europese Unie. Het doel van de reis van eiser is niet aan te merken als essentieel. Dit is een dwingende weigeringsgrond en om die reden is het bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond.
3. Eiser voert aan dat het doel en de omstandigheden van zijn reis wel voldoende zijn aangetoond en dat wel is gebleken van voldoende sociale en economische binding om een tijdige terugkeer gewaarborgd te achten. Hij onderbouwt deze gronden. Daarnaast voert eiser aan dat het visum niet kan worden geweigerd wegens gevaar voor de volksgezondheid omdat hij heeft verzocht om verlening van het visum zodra de entry-ban wordt opgeheven. Volgens eiser had een voorwaardelijk visum kunnen worden verstrekt dat pas werking heeft op het moment waarop de inreisbeperking wordt opgeheven.
Oordeel van de rechtbank
4. In artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder vi), van de Visumcode [1] is bepaald dat een visum wordt geweigerd indien de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 19, van de Schengengrenscode.
In artikel 2, aanhef en onder 21 (lid 19 oud) van de Schengengrenscode [2] is “gevaar voor de volksgezondheid” gedefinieerd als “elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen”.
5. Ter voorkoming van verdere uitbreiding van de wereldwijde COVID-19 (corona) pandemie heeft de Europese Commissie op 16 maart 2020 de Europese Raad geadviseerd om tijdelijk beperkingen op te leggen aan niet-essentiële reizen naar de Europese Unie. Op
17 maart 2020 heeft de Europese Raad de door de Europese Commissie voorgestelde richtsnoeren inzake grensbeheer, bekrachtigd. Naar aanleiding hiervan heeft de Nederlandse overheid besloten om voor burgers van buiten de Europese Unie de grenzen te sluiten vanaf 19 maart 2020 (18.00 uur). Dit betekent dat personen die niet onder een uitzonderingspositie vallen, Nederland niet binnenkomen. Er is een uitzondering gemaakt voor bepaalde categorieën personen en voor reizigers met een vitale functie of behoefte.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet onder een uitzondering op het inreisverbod valt. Ook de rechtbank gaat daarvan uit.
9. Bij het bestreden besluit diende verweerder de visumaanvraag te heroverwegen in het licht van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Op dat moment was niet duidelijk wanneer het inreisverbod voor Marokkaanse onderdanen zou worden opgeheven. Verweerder moest dan ook uitgaan van het geldende inreisverbod. Vanwege de aard van het coronavirus, het besmettingsgevaar en de op dat moment getroffen maatregelen, heeft verweerder eiser als een bedreiging voor de volksgezondheid kunnen aanmerken.
10. Het betoog dat verweerder een voorwaardelijk visum had moeten verlenen, slaagt niet.
10.1.
De Visumcode kent niet de mogelijkheid van een voorwaardelijke verlening van het visum en biedt daar ook geen ruimte voor. Ten tijde van de visumverlening moet aan alle eisen zijn voldaan. De rechtbank moet kijken naar de situatie zoals die was toen verweerder het bestreden besluit nam. Op dat moment (28 december 2020) was er een inreisverbod voor Marokkaanse onderdanen en was niet duidelijk wanneer dat inreisverbod zou worden beëindigd. Daarom was verweerder verplicht om het gevraagde visum te weigeren wegens gevaar voor de volksgezondheid. Verweerder kan niet beoordelen of eiser op een onbepaald moment in de toekomst aan alle eisen voor visumverlening voldoet. Alleen daarom al is het niet in overeenstemming met de Visumcode om de verlening of inwerkingtreding van een visum op te schorten tot het inreisverbod is opgeheven.
10.2.
Eiser heeft erop gewezen dat er visa kunnen worden verleend voor een geldigheidsduur tot vijf jaar. In die periode kunnen zich volgens eiser ook andere omstandigheden voordoen. Dit betoog leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot het door eiser gewenste resultaat. Het klopt dat op grond van artikel 24, tweede lid en tweede lid quater, van de Visumcode een meervoudig inreisvisum met een geldigheidsduur van 1, 2 of 5 jaar kan worden afgegeven. Dat is in deze zaak echter niet aan de orde. Eiser heeft immers geen visum aangevraagd voor meerdere binnenkomsten, maar voor één binnenkomst. Bovendien had verweerder ook de verlening van een meervoudig inreisvisum ten tijde van het bestreden besluit moeten weigeren vanwege gevaar voor de volksgezondheid. De weigeringsgrond in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder vi), van de Visumcode geldt immers ook voor meervoudige visa.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser mogen beschouwen als een gevaar voor de volksgezondheid als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 21, van de Schengengrenscode. Hieruit volgt dat verweerder de afwijzing van de aanvraag heeft mogen handhaven. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode moet het visum immers al worden geweigerd als één weigeringsgrond van toepassing is.
12. Eiser heeft aanvullende stukken ingebracht in beroep en verzoekt de rechtbank om die bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank ziet daar geen aanleiding voor. De aanvullende stukken hebben betrekking op de andere weigeringsgronden die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Beoordeling van die andere weigeringsgronden kan echter niet tot toewijzing van de aanvraag om een visum leiden omdat de weigeringsgrond van gevaar voor volksgezondheid van toepassing is.
Conclusie13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S. Arjun Sharma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 21 juli 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak mede te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB, L 243 van 15 september 2009, p. 1), gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/1155 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 (Pb , L188 van 12 juli 2019, p. 25), in werking getreden op 1 augustus 2019 en van toepassing vanaf 2 februari 2020 (Pb, L188 van 12 juli 2019, p. 45).
2.Verordening (EU) 2016/399 van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).