ECLI:NL:RBDHA:2021:10068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
NL21.12633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Russische nationaliteit bezittende persoon, zijn asielaanvraag had ingediend op 17 april 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de zaak op 26 augustus 2021 behandeld en geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. Eiser voerde aan dat hij in Duitsland geen toegang had tot rechtsbijstand en dat hij vreesde voor indirect refoulement, maar de rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat het aan eiser was om aan te tonen dat Duitsland niet in staat zou zijn om hem adequate bescherming te bieden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in Duitsland wel degelijk de mogelijkheid had om beroep aan te tekenen, maar dat hij hierin niet tijdig had gehandeld. Bovendien is er geen bewijs geleverd dat Duitsland niet zou voldoen aan zijn verplichtingen op het gebied van medische zorg en rechtsbijstand. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, met de conclusie dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken.

De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State binnen een week na de bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12633

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.12634, op 26 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Maas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1991 en de Russische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 17 april 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling ervan [1] . De Duitse autoriteiten zijn op 20 mei 2021 akkoord gegaan met terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening [2] . Volgens verweerder staan er geen feiten of omstandigheden in de weg aan overdracht van eiser aan Duitsland.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de behandeling van zijn asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening omdat ten aanzien van Duitsland niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser kon geen beroep instellen bij de rechter die had moeten beoordelen of zijn procedure in Duitsland een reële kans van slagen had omdat hij in Duitsland geen recht op gefinancierde rechtsbijstand had. Als gevolg daarvan kon eiser geen advocaat raadplegen en ontbrak een daadwerkelijk rechtsmiddel. Dat is in strijd met de artikelen 19 en 20 van de Procedurerichtlijn [3] en met artikel 47 van het EU-Handvest [4] . Eiser verwijst in dit verband ook naar het AIDA country report Update 2018 [5] . Eiser heeft in Duitsland evenmin medische zorg ontvangen, terwijl hij psychische problemen heeft. In geval van overdracht vreest hij indirect refoulement, wat in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] omdat eiser in Tsjetsjenië vreest voor zijn leven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit in zijn situatie niet zal doen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd.
5. Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij in Duitsland in het kader van zijn asielprocedure gehoord is. Na het gehoor is aan eiser onmiddellijk de afwijzende beslissing meegedeeld. Ook is hem gezegd dat hij twee weken de gelegenheid heeft om bij de rechter in beroep te gaan. Volgens eiser was het loket waar hij in beroep kon gaan gesloten vanwege de coronapandemie. Bovendien zaten alle advocaten vol en namen zij geen nieuwe cliënten meer aan. Verder begreep eiser dat hij per post beroep in kon stellen maar hij wist niet hoe dat moest. Uiteindelijk heeft eiser de advocaten van zijn kennissen kunnen raadplegen, die hem er echter op wezen dat hij niet binnen de gestelde termijn bezwaar had gemaakt.
6. Uit deze feiten en omstandigheden volgt niet, zoals eiser heeft betoogd, dat hij in Duitsland geen toegang heeft tot een daadwerkelijk rechtsmiddel. Het relaas van eiser houdt weliswaar in dat rechtsbijstand voor hem niet onmiddellijk beschikbaar was nadat zijn asielaanvraag in Duitsland was afgewezen, maar dat betekent niet dat hem in feite de toegang tot de rechter was ontzegd. Bij een beroepstermijn van twee weken rustte op eiser de verantwoordelijkheid om de afwijzing van zijn asielaanvraag tijdig aan te vechten. Eiser is daar kennelijk niet in geslaagd, maar dat rechtvaardigt niet de conclusie dat hij de facto geen rechtsmiddel kon aanwenden, noch betekent dit dat het voor eiser onmogelijk moet worden geacht om tegen een eventuele afwijzing van een opvolgende aanvraag in Duitsland beroep aan te tekenen.
7. Verweerder stelt zich voorts terecht op het standpunt dat het systeem van rechtsbijstand in Duitsland in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn. Uit artikel 20, derde lid, van deze richtlijn volgt immers dat de lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand afhankelijk is van de reële kans van slagen van de procedure. Daarbij ligt het op de weg van eiser om bij voorkomende problemen te klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is of dat klagen zinloos is.
8. Eiser heeft aangevoerd psychische problemen te hebben, bestaande uit paniekaanvallen, epilepsie en depressieve gevoelens. Dit heeft hij onderbouwd met het overleggen van zijn patiëntendossier en een eigen verklaring. Voor wat betreft de gestelde gezondheidsproblemen geldt dat eiser in Duitsland ingevolge de Opvangrichtlijn [7] aanspraak maakt op medisch noodzakelijk zorg. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt ervan uitgegaan dat Duitsland zijn verplichtingen in dit verband naleeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bijzondere opvangbehoeften heeft waaraan in Duitsland niet kan worden voldaan. Niet gebleken is dat eiser in Duitsland geen adequate medische zorg zou kunnen krijgen.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij bevreesd is voor (in)direct refoulement als hij aan Duitsland overgedragen wordt. Verweerder mag er op grond van het claimakkoord echter van uitgaan dat Duitsland eisers asielaanvraag zal behandelen in overeenstemming met de geldende Europese asielrichtlijnen. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat niet op voorhand indirect refoulement dreigt bij overdracht aan de Duitse autoriteiten. Dat eiser in Duitsland problemen van informanten van de Tsjetsjeense overheid te verwachten zou hebben, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Indien eiser van mening is dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens hem niet naleeft, dient eiser hierover bij de autoriteiten in Duitsland te klagen.
10. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Verweerder heeft in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.[1] Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
2.[2] Verordening (EU) nr. 604/2013
3.[3] Richtlijn 2013/32/EU
4.[4] Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
5.[5] Pagina’s 36, 37
6.[6] Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden
7.[7] Richtlijn 2013/33/EU