ECLI:NL:RBDHA:2021:10048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting van bezoldiging na ziekte en re-integratie bij de minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze zaak gaat het om de hervatting van de bezoldiging van eiser, die werkzaam is bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Eiser is sinds 21 november 2016 arbeidsongeschikt door ziekte. Op 28 maart 2019 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat besloten om de salarisbetaling per 14 januari 2019 te hervatten, waarbij 100% van het salaris wordt uitbetaald over de gewerkte uren en 70% over de niet-gewerkte uren. Eiser heeft echter bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 oktober 2018, waarin werd gesteld dat hij geen aanspraak meer maakte op doorbetaling van zijn bezoldiging. De rechtbank heeft op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingangsdatum van de hervatting van de bezoldiging op 14 januari 2019 niet onredelijk is. De bedrijfsarts had op 25 januari 2019 geadviseerd dat eiser zijn werk met een opbouwschema kon hervatten. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding was voor de minister om eerder toestemming te verlenen voor de hervatting van de arbeid. Eiser had in de week na het e-mailbericht van zijn gemachtigde op 8 januari 2019 kunnen worden opgeroepen door de bedrijfsarts voor een actueel oordeel inzake zijn ziekmelding. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, omdat er geen medisch advies was dat eiser eerder in staat was om zijn werk te hervatten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/647 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

drs. [eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Verschuren).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 (het primaire besluit) is de salarisbetaling van met ingang van
14 januari 2019 hervat, waarbij 100% van het salaris wordt uitbetaald over de gewerkte uren in het kader van re-integratie en 70% over de niet-gewerkte uren. Met ingang van
18 februari 2019 maakt eiser volledig aanspraak op zijn bezoldiging.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 29 april 2021.
Aan deze zitting hebben deelgenomen eiser en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder hebben voorts deelgenomen [A] en
[B] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser is werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat, in de functie van coördinerend beleidsmedewerker (36 uur per week, schaal 14). Op 21 november 2016 is eiser uitgevallen door ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte.
1.2.
Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft verweerder eiser laten weten dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder s, van het Algemeen rijksambtenarenreglement (ARAR), per 22 oktober 2018 geen aanspraak meer maakt op doorbetaling van zijn bezoldiging.
Bij besluit van 6 mei 2019 heeft verweerder - onder meer - het bezwaar tegen het besluit van 16 oktober 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van
3 maart 2020 is het beroep tegen het besluit van 6 mei 2020 ongegrond verklaard. [1] Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
1.3.
De gemachtigde van eiser heeft verweerder verzocht om in gesprek te gaan met eiser over re-integratie, waarbij tevens het opbouwschema kan worden vastgesteld. De bedrijfsarts heeft op 25 januari 2019 geadviseerd dat eiser zijn werk met een opbouwschema kan hervatten, waarbij eiser na een periode van vier weken weer volledig inzetbaar is. Eiser is op 28 januari 2019 weer begonnen met werken in het kader van re-integratie.
Bij het primaire besluit is - onder meer - besloten over de hervatting van de betaling van de bezoldiging per 14 januari 2019. Op deze datum had eiser fictief kunnen starten met het re-integratietraject.
Wat vinden partijen?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Daaraan is ten grondslag gelegd dat de ingangsdatum van 14 januari 2019 voor (gedeeltelijke) hervatting van de betaling van de bezoldiging niet onredelijk is te achten.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit op onware gronden berust.
Hij wenst toekenning van zijn bezoldiging vanaf 22 oktober 2018, subsidiair vanaf
1 november 2018, meer subsidiair vanaf 6 november 2018. Eiser meent dat zijn bezoldiging nooit per 22 oktober 2018 ingehouden had mogen worden.
Wat zijn de regels?
4. Artikel 36 van het ARAR luidde - voor zover en ten tijde hier van belang - als volgt:
“5. De ambtenaar die wegens ziekte gedurende een jaar of langer volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten mag zijn arbeid slechts hervatten, nadat Onze Minister hiervoor toestemming heeft verleend.
6. Onze Minister verleent de toestemming, bedoeld in het vierde en vijfde lid, eerst nadat er een medisch advies is van de deskundige persoon of de arbodienst.”
Wat is het oordeel van de rechter?
5. De rechter overweegt dat het beroep van eiser over het vervallen van de bezoldiging per 22 oktober 2018 ongegrond is verklaard (zie 1.2.). In de daarop volgende periode tot 25 januari 2019 is geen sprake geweest van een advies van de bedrijfsarts dat eiser medisch in staat kon worden geacht om zijn werk te hervatten. De bedrijfsarts heeft in het verslag van het spreekuur op 1 november 2018 nog aangegeven dat in het rapport van het Bureau Verzuimdiagnostiek (BV) van 23 oktober 2018 is vermeld dat niet betrouwbaar een diagnose is te stellen. Mogelijk was sprake van niet goed te duiden en ongewone gebeurtenissen in de anamnese. De bedrijfsarts heeft BV dan ook verzocht om een nadere toelichting en na ontvangst daarvan zal een aanvullend advies worden uitgebracht.
Dat uiteindelijk geen aanvullende reactie is gekomen, kan hier niet aan afdoen. Verweerder had bij deze stand van zaken geen aanleiding hoeven zien om eiser toestemming te verlenen om zijn arbeid te hervatten. Eerst op 25 januari 2019 heeft de bedrijfsarts een advies gegeven tot werkhervatting, waarbij tevens een opbouwschema is vastgesteld.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het niet onredelijk is om uit te gaan van 14 januari 2019 voor de (gedeeltelijke) hervatting van de betaling van de bezoldiging. De redelijkheid brengt met zich mee dat eiser in de week na het e-mailbericht van zijn gemachtigde van 8 januari 2019 (zie 1.3.) had kunnen worden opgeroepen door de bedrijfsarts voor een actueel oordeel inzake zijn ziekmelding en in theorie op
14 januari 2019 had kunnen starten met re-integratie. Het standpunt van eiser slaagt niet.
6. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.