8.4.Ook de zorg door instelling Bluegate Homecare Services voldoet hier niet aan. Volgens het BMA biedt deze instelling begeleid wonen en is daar een psychiatrisch verpleegkundige aanwezig. Volgens de gemachtigde van eiseres is Bluegate Homecare Services echter een thuiszorgorganisatie en geen verpleeghuis of instelling voor begeleid wonen. De instelling richt zich op het bieden van hulp aan huis; onder meer het doen van boodschappen, het aantrekken van steunkousen en het verzorgen van wonden. De rechtbank stelt met eiseres vast dat deze stelling wordt bevestigd door informatie die op de website van deze instelling staat.De rechtbank volgt eiseres dan ook in haar stelling.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat de in Nigeria beschikbare zorg in het geval van eiseres voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. De BMA-adviezen zijn namelijk onvoldoende zorgvuldig opgesteld en het betoog van eiseres had verweerder aanleiding moeten geven om aan de juistheid van de inhoud van de BMA-adviezen te twijfelen. Verweerder mocht zich daarom niet in zijn besluitvorming op de BMA-adviezen baseren. Het bestreden besluit II is daarom genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiseres komt de rechtbank niet toe.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen
10. Gegeven de beslissing de in hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank voorziet zelf in de zaak
11. Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder heeft al de gelegenheid gehad om het gebrek dat de rechtbank in de uitspraak van 14 februari 2020 heeft vastgesteld, te herstellen. Uit het bestreden besluit II en wat op de zitting is aangevoerd, blijkt niet dat verweerder de constatering van de rechtbank dat de BMA-advisering en het bestreden besluit II nog steeds de toets in rechte niet kunnen doorstaan, deelt.
12. De rechtbank erkent de essentiële rol van verweerder voor de beoordeling van de aanvraag en dat het in de eerste plaats aan verweerder is om te beoordelen of uitstel van vertrek verleend kan worden. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat, zoals hiervoor al is gebleken, verweerder een eerdere mogelijkheid om zelf het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen niet heeft benut. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat deze procedure al erg lang duurt en dat ook in de eerste aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek het beroep gegrond is verklaard. Tot slot heeft verweerder op de zitting erkent dat als de rechtbank zou concluderen dat de zorg die eiseres nodig heeft niet beschikbaar is, de enige uitkomst van deze procedure het verlenen van uitstel van vertrek zou zijn. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen en verweerder opdragen om eiseres uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor de (gebruikelijke) duur van één jaar met ingang van de datum van deze uitspraak.
Veroordeling in de proceskosten
13. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 265,- en 1 punt voor indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
14. Nu de rechtbank het verzoek van eiseres om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht heeft toegewezen, hoeft verweerder dat niet aan eiseres te vergoeden.