ECLI:NL:RBDHA:2020:9997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
09/842258-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling pedagogisch medewerker voor ontucht met minderjarige

Op 7 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een pedagogisch medewerker, die werd beschuldigd van ontucht met zijn 15-jarige mentorkind. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 2.000,- betalen aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende twee maanden schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank benadrukte de kwetsbare positie van het slachtoffer en het misbruik van vertrouwen door de verdachte, die als mentor verantwoordelijk was voor de zorg van het meisje. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09-842258-20
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum 1] 1977 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.M. Kampen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2020 tot en met
13 maart 2020te 's-Gravenhage, althans in Nederland met (de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige) [slachtoffer 1] , [geboortedatum 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het (meermalen)
- betasten van en/of brengen en/of duwen en/of (vervolgens) houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in en/of over de (ontblote) vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- likken van de (ontblote) vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer 1] ,
terwijl die [slachtoffer 1] (het mentorkind van hem, verdachte was en) zich in een kwetsbare positie bevond;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2020 tot en met
13 maart 2020te 's Gravenhage, althans in Nederland (telkens) terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met (de minderjarige) [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 2] 2004), die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door het (telkens) (meermalen)
- betasten van en/of brengen en/of duwen en/of (vervolgens) houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in en/of over de (ontblote) vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- likken van/aan de (ontblote) vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- ( tong)zoenen met die [slachtoffer 1] ,
terwijl die [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare positie bevond;
2. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met 14 maart 2020 te 's Gravenhage, althans in Nederland (telkens) terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met (de minderjarige) [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 3] 2004), die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door het (telkens) (meermalen) (tong)zoenen met die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] (het mentorkind van hem, verdachte, was en) zich in een kwetsbare positie bevond;
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2020 tot en met 1 juni 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] , [geboortedatum 3] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen) (tong)zoenen met die [slachtoffer 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling de hieronder weergegeven feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen en niet ter discussie hebben gestaan.
Ten tijde van de verdenking werkte de verdachte als pedagogisch medewerker bij [naam jeugdzorginstelling] , waar meisjes verblijven, voornamelijk in de leeftijd tussen de 12 en 18 jaar. De verdachte had twee mentorkinderen onder zijn hoede, te weten [slachtoffer 1] , [geboortedatum 2] 2004, en [slachtoffer 2] ), [geboortedatum 3] 2004. Nadat bekend was geworden bij de jeugdzorginstelling dat hij (mogelijk) met [slachtoffer 1] had gezoend, werd hij op 14 maart 2020 op non-actief gesteld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van feit 1, primair. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] onbetrouwbaar. Er zitten verschillen tussen hun verklaringen, zij liegen volgens elkaar en volgens andere getuigen vaker en [slachtoffer 1] had een reden om belastend over de verdachte te verklaren, omdat de verdachte niet met haar weg wilde rijden naar België en zij hem terug wilde pakken. Van een spontane ‘disclosure’ is geen sprake, [slachtoffer 1] ontkende in eerste instantie dat er iets was gebeurd en veranderde pas later haar houding. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat de verdachte het feit heeft ontkend, dienen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] als onbetrouwbaar te worden aangemerkt waardoor ze niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat – als de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] wel voldoende betrouwbaar acht – enkel bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] een kus op de mond heeft gegeven en geen tongzoen. Van de overige tenlastegelegde handelingen -te weten het likken van de ontblote vagina van [slachtoffer 1] (beffen) en het brengen van zijn vingers in haar vagina (vingeren)- dient de verdachte alsnog te worden vrijgesproken omdat hiervoor onvoldoende steunbewijs is.
Voor feit 2 heeft de raadsvrouw in lijn met de officier van justitie vrijspraak bepleit.
3.4
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor feit 2 nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] .
3.5
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. Wanneer dan de verdachte de seksuele handelingen ontkent, hetgeen zich ook in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaring van de aangever/-geefster als wettig bewijs beschikbaar is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Dit brengt met zich dat de rechtbank dient te beoordelen, enerzijds, of de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn en anderzijds, of haar verklaringen voldoende steun vinden in overige bewijsmiddelen. Het oordeel dat haar verklaring betrouwbaar geacht wordt, kan het benodigde steunbewijs niet vervangen.
Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen.
De bewijsmiddelen
Na het afleggen van een verklaring tijdens het informatief gesprek zeden op 9 april 2020 [2] heeft [slachtoffer 1] op 26 mei 2020 aangifte gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer 1] heeft in het informatief gesprek zeden verteld dat zij, vanaf dat zij heel jong was, in pleeggezinnen heeft gezeten. Ze is daar veel weggelopen. Ze is daarna naar Fier Friesland gegaan. Ze zat daar op een groep maar werd gewelddadig. De band met haar voogd is niet zo goed en haar moeder wil eigenlijk weer de voogdij. Ze heeft een hechtingsstoornis.
In haar aangifte heeft [slachtoffer 1] -samengevat- als volgt verklaard. De verdachte was haar mentor toen zij op [naam jeugdzorginstelling] verbleef. Ze hadden hierdoor veel contact. Sinds oud en nieuw (de rechtbank begrijpt: 2019-2020) begon de verdachte veel complimenten te maken over haar uiterlijk en zei dan bijvoorbeeld dat zij mooie borsten had. Zij heeft veel gesprekken met hem gehad en hij zei dat hij allemaal dingen voor haar ging regelen zoals extra verlof en extra bezoeken met haar moeder. In ruil daarvoor moest zij wat terugdoen, aldus de verdachte. Een paar weken voordat “dit uitkwam” (de rechtbank begrijpt: een paar weken voor 14 maart 2020) kwam de verdachte naar haar kamer en deed dan de deur dicht. Hij kwam dan op haar bed zitten, kleedde haar uit en ging haar vingeren en beffen. Ze is in totaal 3 keer door de verdachte gebeft en 3 keer door hem gevingerd. Hij legde haar dan neer op bed, deed de dekens weg, trok haar benen open en ging haar gelijk beffen. Bij het beffen ging hij haar likken bij haar vagina en ging met zijn tong naar binnen. Bij het vingeren stopte hij l of 2 vingers in haar vagina en ging dan heen en weer bewegen. Dat duurde 10 of 15 minuten. De verdachte is wel 8 keer ’s nachts langsgekomen in haar kamer.
De verdachte kwam in zijn vrije tijd naar de instelling om haar verlof te begeleiden. Haar laatste verlof (de rechtbank begrijpt: op 13 maart 2020) met de verdachte heeft ze in Rotterdam doorgebracht. Ze gingen dan met zijn auto waar altijd hasj en wiet ligt. Dat ging de verdachte ook halen bij een coffeeshop als ze met verlof waren. Dat is vlakbij het huis van de verdachte in Rotterdam. De verdachte heeft ook zijn huis laten zien tijdens zijn laatste verlof. Toen ze terugkwamen van verlof bij [naam jeugdzorginstelling], ging de verdachte om 22.30 uur naar haar kamer. Een meisje (de rechtbank begrijpt: [getuige] ) heeft toen gezien dat hij haar zoende en heeft dat de volgende dag tegen begeleiders gezegd. Zij is die dag 5 keer gezoend door hem. Hij hield haar dan vast en gaf haar een kus op de mond gedurende ongeveer 5 seconden. [slachtoffer 1] vond het allemaal raar en wilde dit niet omdat het leek alsof zij haar vader zoende. Zij is blij dat [getuige] gezien heeft dat zij hebben gezoend omdat het misbruik anders nu nog zou spelen.
Na de schorsing van de verdachte heeft zij nog contact gehad met de verdachte via [slachtoffer 2] . De verdachte had toen een vrouw die zich voordeed als voogd of jeugdzorgmedewerker naar de instelling laten bellen. [3]
[getuige] , de groepsgenote van [slachtoffer 1] , is op 16 mei 2020 bij de politie als getuige gehoord. Zij verklaarde dat de verdachte en [slachtoffer 1] op vrijdag 13 april 2020 (de rechtbank begrijpt: 13 maart 2020) rond 21:00 uur terugkwamen van verlof. Om 22:00 uur moesten ze allemaal in bed liggen, conform afspraak. Zij keek op een gegeven moment door haar deurgat en zag dat de verdachte zijn hoofd en rug bewoog. De verdachte draaide zich een beetje om waarna zij zag dat hij [slachtoffer 1] aan het zoenen was. Het was lip tegen lip. Ze schrok hiervan en ging weg van de deur. Toen ze later weer keek, zag ze dat de verdachte de deur van de kamer van [slachtoffer 1] op slot deed en weg ging. De verdachte kwam om de 10 minuten weer bij [slachtoffer 1] op de kamer en ze heeft gezien dat ze 3 of 4 keer hebben gezoend. Zij heeft voorts verklaard dat zij hiervan melding heeft gemaakt bij [getuige 2 ] de volgende dag. [4]
Op 1 mei 2020 heeft [getuige 2 ] bij de politie verklaard dat hij op zaterdag 14 maart 2020 bovenstaand verhaal van [getuige] heeft gehoord. Aanvullend heeft hij verklaard dat de verdachte die avond late dienst had en dat het dus zou kunnen kloppen dat hij ’s avonds laat nog in [naam jeugdzorginstelling] was. Voorts heeft hij verklaard dat toen [getuige] het verhaal aan hem vertelde, het in hem opkwam dat de verdachte wel amicaal was met de meiden en dat hij in het verleden al dingen met jongeren heeft gedaan die niet kunnen, zoals roken. Ook heeft hij verklaard dat de verdachte de mentor was van [slachtoffer 1] en veel met haar optrok. [5]
[getuige 3] , senior gedragswetenschapper bij de [naam jeugdzorginstelling] , is op 19 mei 2020 door de politie gehoord en heeft als volgt verklaard. Tijdens het regie overleg waarin de jongeren worden besproken, kwam het verhaal naar voren dat een groepsgenoot bij een pedagogisch medewerker had aangegeven dat [slachtoffer 1] werd gezoend door de verdachte. De getuige werd gevraagd hierover met [slachtoffer 1] in gesprek te gaan. Dit gesprek heeft zij op 17 maart 2020 gevoerd. [slachtoffer 1] ontkende in eerste instantie dat er iets was gebeurd en zei dat ze de verdachte vertrouwde en dat haar moeder en opa en oma hem ook vertrouwden. Hierna ging de getuige met haar over koetjes en kalfjes praten en leidde haar een beetje af. Vervolgens vertelde [slachtoffer 1] uit zichzelf dat ze had gezoend heeft met de verdachte en dat dit wel vaker was gebeurd. Na doorvragen door de getuige vertelde [slachtoffer 1] dat de verdachte meerdere keren op haar kamer was geweest, zowel in de nachtdienst als in de late dienst. Ook vertelde [slachtoffer 1] dat hij haar gebefd had en haar op meerdere plekken had betast. [slachtoffer 1] was in eerste instantie vrolijk toen ze dit verhaal vertelde, daarna trok zij zicht terug en op een gegeven moment begon ze te huilen en was ze verdrietig. [6]
[getuige 4] , afdelingshoofd van de [naam jeugdzorginstelling] , heeft verklaard dat het mogelijk was om ongezien vanuit de slaapkamers van de medewerkers die slaapdienst hadden naar de [naam groep] , alwaar [slachtoffer 1] verbleef, te komen. [7]
De verdachte is in zijn vrije tijd naar de instelling gekomen om het verlof van [slachtoffer 1] te begeleiden [8] . Na zijn schorsing heeft de verdachte een vrouw [getuige 5] ) die zich voordeed als voogd of jeugdzorgmedewerker naar de instelling laten bellen [9] . Uit onderzoek op Google Maps is gebleken dat zich een coffeeshop in de buurt van de woning van de verdachte bevindt. [10]
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige]
De rechtbank zal ingaan op de vraag of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] betrouwbaar zijn, of dat er overtuigende redenen zijn om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank stemt de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het informatief gesprek zeden op 9 april 2020 op essentiële onderdelen -te weten het meermalen zoenen, beffen en vingeren- overeen met de inhoud van haar aangifte op 26 mei 2020. Haar verklaring is dus consistent. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] in haar aangifte op detailniveau uitgebreid verklaard over wat de verdachte allemaal bij haar deed en de context daarvan, in het bijzonder over de locatie (in haar kamer), de frequentie van het misbruik (6 keer in totaal), over de gelegenheid die de verdachte gehad heeft (tijdens verlofdagen) en over de wijze waarop de handelingen bij haar zijn verricht (bij het vingeren stopte de verdachte 1 of 2 vingers in haar vagina en bij het beffen likte hij haar vagina). [slachtoffer 1] heeft ook verklaard over de emoties die zij bij het misbruik ervoer. Zij vond het allemaal raar en het leek alsof zij haar vader zoende.
De rechtbank heeft geen overtuigende aanknopingspunten gevonden die erop wijzen dat [slachtoffer 1] haar verklaring zou hebben verzonnen. Alle onderdelen van haar verklaring die geverifieerd konden worden, vinden steun in het dossier.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de aangifte van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zou zijn omdat zij in eerste instantie binnen de groep en tegenover de gedragswetenschapper [getuige 6] ontkende dat er iets was gebeurd en er enkel op uit was om de verdachte terug te pakken omdat hij niet met haar naar België wilde rijden. [slachtoffer 1] heeft ruim voordat zij zich meldde bij de politie om aangifte te doen, op 17 maart 2020, een gesprek gevoerd met [getuige 6] en pas na het afleiden en vervolgens doorvragen van laatstgenoemde verklaard over (de aard van) het misbruik. Dit maakt haar verklaring des te betrouwbaarder, omdat hieruit volgt dat zij er kennelijk niet op uit was om belastend over de verdachte te verklaren. [getuige 6] beschrijft ook de emoties van [slachtoffer 1] bij het vertellen van het verhaal.
Het is de rechtbank verder opgevallen dat [slachtoffer 1] haar verklaring niet heeft aangedikt door (bijvoorbeeld) te verklaren dat zij gemeenschap heeft gehad met de verdachte terwijl zij dit wel had kunnen doen als zij de verdachte, zoals deze heeft verklaard, echt terug wilde pakken omdat hij niet met haar naar België wilde gaan. Voorts acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] hem terug wil pakken niet geloofwaardig, nu de verdachte dit pas in zijn derde verhoor bij de politie heeft verklaard, terwijl verwacht mag worden dat hij dit, als dit volgens hem werkelijk het geval is, direct aan de politie vertelt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook voldoende basis om te concluderen dat de aangifte door [slachtoffer 1] betrouwbaar is.
De rechtbank ziet evenmin concrete aanwijzingen dat [getuige] haar getuigenverklaring heeft verzonnen, nu zij er geen kenbaar belang bij heeft om de verdachte te beschuldigen van iets wat niet waar is. Bovendien heeft [getuige] de melding direct de volgende dag gedaan bij haar begeleider [getuige 2 ] , wat door hem in zijn verklaring wordt bevestigd. Al deze omstandigheden maken dat haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank des te betrouwbaarder overkomt.
De ontkennende verklaring van de verdachte acht de rechtbank daarentegen niet betrouwbaar. Op de punten waar de verklaring van [slachtoffer 1] aantoonbaar juist is, heeft de verdachte juist niet naar waarheid verklaard. Zo heeft hij ontkend dat hij in zijn vrije tijd naar de instelling kwam om het verlof van [slachtoffer 1] te begeleiden en dat hij na zijn schorsing een vrouw die zich voordeed als voogd of jeugdzorgmedewerker naar de instelling heeft laten bellen, terwijl uit onderzoek anders is gebleken. Voorts is gebleken dat -in tegenstelling tot hetgeen de verdachte heeft verklaard- het mogelijk was om ongezien vanuit de slaapkamers naar de [naam groep], alwaar [slachtoffer 1] verbleef, te komen. De rechtbank ziet derhalve redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verdachte.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [getuige] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat er een aantal verschillen zit tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] onderling maakt dit niet anders, nu het daarbij naar het oordeel van de rechtbank over details gaat en niet over de essentie in deze verklaringen. Het tot een andere conclusie strekkende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Steunbewijs en conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in voldoende mate ondersteund wordt door de verklaring van [getuige] ten aanzien van het meermalen zoenen, nu [getuige] hiervan getuige is geweest, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en [slachtoffer 1] meermalen hebben gezoend. Nu [slachtoffer 1] daar zelf niet over heeft verklaard kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van tongzoenen, zodat de verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het seksueel binnendringen overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat verdachte haar op haar kamer meermalen zou hebben gebeft en gevingerd; verdachte ontkent. Dit onderdeel van de tenlastelegging bevat het ernstigste verwijt aan verdachte. Het gaat bij dit onderdeel, anders dan bij het hiervoor besproken zoenen, om een 1-op-1 situatie.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de aangifte niettemin ook voor dit onderdeel voldoende steun in de rest van het dossier. Zoals hiervoor is geoordeeld is de aangifte betrouwbaar. Er is geen reden om met betrekking tot het seksueel binnendringen anders te oordelen. Steunbewijs is te vinden is de verklaring van [getuige] , die aantoont dat verdachte in de kamer van [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd, alsmede in het gegeven dat verdachte intensief met [slachtoffer 1] omging en, blijkens de verklaring [getuige 4] , ’s avonds ongezien toegang had tot de afdeling van [slachtoffer 1] .
Concluderend acht de rechtbank, gelet op het voorgaande en hetgeen hiervoor onder 3.5 is vooropgesteld wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 25 januari 2020 tot en met 13 maart 2020 de tenlastegelegde ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank is tot slot van oordeel dat [slachtoffer 1] in die periode waarin het seksueel misbruik plaatsvond, was toevertrouwd aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte nu hij haar mentor was, waardoor de strafverzwarende omstandigheid van artikel 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht aan de orde is. [slachtoffer 1] bevond zich ook in een kwetsbare positie. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit niet alleen voortvloeit uit de aard van de relatie tussen de verdachte en haar, maar dat verder uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] wegens de nodige problematiek in de [naam jeugdzorginstelling] verbleef. De verdachte was als haar mentor ook op de hoogte van deze problematiek.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Feit 1, primair:
hij op tijdstippen in de periode van 25 januari 2020 tot en met 13 maart 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , [geboortedatum 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het meermalen
- betasten van
de ontblote vagina van die [slachtoffer 1]en
hetbrengen
envervolgens houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vingers in en over de ontblote vagina van die [slachtoffer 1] en
- likken van de ontblote vagina van die [slachtoffer 1] en
- zoenen met die [slachtoffer 1] ,
terwijl die [slachtoffer 1] het mentorkind van hem, verdachte was en zich in een kwetsbare positie bevond.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aanvullend heeft de officier van justitie verzocht om als bijzondere voorwaarde aan de verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verwezen naar de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, geen gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest opgelegd dient te worden. Meer subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van beperkte duur in combinatie met een taakstraf op te leggen, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt van een enkele zoen.
Tegen een contactverbod met [slachtoffer 1] als bijzondere voorwaarde heeft de raadsvrouw geen bezwaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte (destijds 42 jaar oud) heeft zich gedurende twee maanden schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van vijftien jaar oud, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Dit is strafbaar gesteld omdat iemand op die leeftijd nog volop in ontwikkeling is, ook op seksueel gebied. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet een minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen, ook bij eventuele instemming door of verliefdheid van de minderjarige zelf. Minderjarigen bevinden zich namelijk in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten. Zij dienen zowel tegen zichzelf te worden beschermd als tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen willen maken.
De verdachte heeft veelvuldig en vergaand seksueel contact gehad met [slachtoffer 1] en heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit en haar seksuele ontwikkeling in een kwetsbare periode van haar leven geschaad. [slachtoffer 1] was niet voor niets terecht gekomen in een jeugdzorginstelling. Dit betekent dat er zorgen waren omtrent haar ontwikkeling en dat een rechter gemeend heeft dat zij het beste af is in een jeugdzorginstelling waarin door professionals voor haar wordt gezorgd. De verdachte was een van die professionals. De verdachte was niet alleen in dienst als pedagogisch medewerker, maar was ook mentor van [slachtoffer 1] . Het is zeer kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer 1] in hem stelde uit hoofde van de door hem aangenomen mentorrol. Daarbij heeft hij tegen haar gezegd dat hij extra verlof en bezoek bij haar moeder voor haar kon regelen, maar dat zij daar wel iets voor moest terugdoen.
De verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van een kwetsbaar meisje. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan vaak zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Dat het bewezenverklaarde feit een grote impact heeft gehad op [slachtoffer 1] blijkt ook uit de toelichting bij haar vordering als benadeelde partij. Hieruit volgt dat zij psychische schade heeft opgelopen, nog dagelijks terugdenkt aan het misbruik en dat zij zich hiervoor moet laten behandelen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] - welke namens haar ter terechtzitting is voorgelezen- blijkt tevens dat zij door het handelen van de verdachte moeite heeft met het aangaan van relaties en het vertrouwen van mannen.
De rechtbank houdt verder bij de straftoemeting rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte blijkens zijn strafblad, gedateerd 21 augustus 2020, eerder langdurige vrijheidsstraffen heeft ondergaan, maar niet eerder is veroordeeld ter zake van zedenmisdrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In aanmerking nemend de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan alsmede de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met daaraan -onder andere- verbonden het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met [slachtoffer 1] . Hoewel geen rapporten omtrent de persoon van de verdachte zijn uitgebracht, wordt het recidiverisico gelet op de (proces)houding van de verdachte als reëel ingeschat. De voorwaardelijke straf dient dan ook als stok achter de deur voor de verdachte om niet opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht, alles afwegende, passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] , bijgestaan door [naam 5] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding verzocht van € 3.000,- als smartengeld voor geleden immateriële schade. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht om dit bedrag toe te wijzen als voorschot op de totale schade aangezien nog niet is vast te stellen wat de totale immateriële schade zal zijn die [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van de verdachte nog zal lijden, nu onzeker is of zij de gevolgen van dit misdrijf kan verwerken.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om het bedrag sterk te matigen nu de vordering niet onderbouwd is met stukken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft in haar vordering verzocht het gevorderde bedrag van € 3.000,- toe te kennen bij wijze van voorschot. Het is echter niet mogelijk dat de strafrechter bij wijze van voorschot een vordering toewijst in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter. De rechtbank begrijpt het verzoek aldus dat de vordering moet worden gesplitst, ten aanzien van de immateriële schade zoals die zich nu al heeft gemanifesteerd en ten aanzien van gevolgen in de toekomst.
Ten aanzien van de schadelijke gevolgen zoals die zich nu reeds voor de benadeelde partij hebben voorgedaan, is de rechtbank van oordeel dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, te weten geestelijk letsel. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de thans geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,-.
Voor zover de vordering ziet op gevolgen in de toekomst, is de rechtbank echter van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Er zijn ten aanzien van de gevolgen voor het slachtoffer immers nog omstandigheden waarover nu nog geen uitsluitsel bestaat. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat gedeelte van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 maart 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 2 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, primair, tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer 1] , [geboortedatum 2] 2004, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland, locatie Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 2.000,-- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, nu deze vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Fetter, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Badji, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020077998, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 27-31.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 32-40.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 46-51.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2 ] , p. 71-74.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , p. 66-69.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 260.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p.115.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , p. 254-259.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 155.