3.5De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. Wanneer dan de verdachte de seksuele handelingen ontkent, hetgeen zich ook in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaring van de aangever/-geefster als wettig bewijs beschikbaar is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Dit brengt met zich dat de rechtbank dient te beoordelen, enerzijds, of de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn en anderzijds, of haar verklaringen voldoende steun vinden in overige bewijsmiddelen. Het oordeel dat haar verklaring betrouwbaar geacht wordt, kan het benodigde steunbewijs niet vervangen.
Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen.
De bewijsmiddelen
Na het afleggen van een verklaring tijdens het informatief gesprek zeden op 9 april 2020heeft [slachtoffer 1] op 26 mei 2020 aangifte gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer 1] heeft in het informatief gesprek zeden verteld dat zij, vanaf dat zij heel jong was, in pleeggezinnen heeft gezeten. Ze is daar veel weggelopen. Ze is daarna naar Fier Friesland gegaan. Ze zat daar op een groep maar werd gewelddadig. De band met haar voogd is niet zo goed en haar moeder wil eigenlijk weer de voogdij. Ze heeft een hechtingsstoornis.
In haar aangifte heeft [slachtoffer 1] -samengevat- als volgt verklaard. De verdachte was haar mentor toen zij op [naam jeugdzorginstelling] verbleef. Ze hadden hierdoor veel contact. Sinds oud en nieuw (de rechtbank begrijpt: 2019-2020) begon de verdachte veel complimenten te maken over haar uiterlijk en zei dan bijvoorbeeld dat zij mooie borsten had. Zij heeft veel gesprekken met hem gehad en hij zei dat hij allemaal dingen voor haar ging regelen zoals extra verlof en extra bezoeken met haar moeder. In ruil daarvoor moest zij wat terugdoen, aldus de verdachte. Een paar weken voordat “dit uitkwam” (de rechtbank begrijpt: een paar weken voor 14 maart 2020) kwam de verdachte naar haar kamer en deed dan de deur dicht. Hij kwam dan op haar bed zitten, kleedde haar uit en ging haar vingeren en beffen. Ze is in totaal 3 keer door de verdachte gebeft en 3 keer door hem gevingerd. Hij legde haar dan neer op bed, deed de dekens weg, trok haar benen open en ging haar gelijk beffen. Bij het beffen ging hij haar likken bij haar vagina en ging met zijn tong naar binnen. Bij het vingeren stopte hij l of 2 vingers in haar vagina en ging dan heen en weer bewegen. Dat duurde 10 of 15 minuten. De verdachte is wel 8 keer ’s nachts langsgekomen in haar kamer.
De verdachte kwam in zijn vrije tijd naar de instelling om haar verlof te begeleiden. Haar laatste verlof (de rechtbank begrijpt: op 13 maart 2020) met de verdachte heeft ze in Rotterdam doorgebracht. Ze gingen dan met zijn auto waar altijd hasj en wiet ligt. Dat ging de verdachte ook halen bij een coffeeshop als ze met verlof waren. Dat is vlakbij het huis van de verdachte in Rotterdam. De verdachte heeft ook zijn huis laten zien tijdens zijn laatste verlof. Toen ze terugkwamen van verlof bij [naam jeugdzorginstelling], ging de verdachte om 22.30 uur naar haar kamer. Een meisje (de rechtbank begrijpt: [getuige] ) heeft toen gezien dat hij haar zoende en heeft dat de volgende dag tegen begeleiders gezegd. Zij is die dag 5 keer gezoend door hem. Hij hield haar dan vast en gaf haar een kus op de mond gedurende ongeveer 5 seconden. [slachtoffer 1] vond het allemaal raar en wilde dit niet omdat het leek alsof zij haar vader zoende. Zij is blij dat [getuige] gezien heeft dat zij hebben gezoend omdat het misbruik anders nu nog zou spelen.
Na de schorsing van de verdachte heeft zij nog contact gehad met de verdachte via [slachtoffer 2] . De verdachte had toen een vrouw die zich voordeed als voogd of jeugdzorgmedewerker naar de instelling laten bellen.
[getuige] , de groepsgenote van [slachtoffer 1] , is op 16 mei 2020 bij de politie als getuige gehoord. Zij verklaarde dat de verdachte en [slachtoffer 1] op vrijdag 13 april 2020 (de rechtbank begrijpt: 13 maart 2020) rond 21:00 uur terugkwamen van verlof. Om 22:00 uur moesten ze allemaal in bed liggen, conform afspraak. Zij keek op een gegeven moment door haar deurgat en zag dat de verdachte zijn hoofd en rug bewoog. De verdachte draaide zich een beetje om waarna zij zag dat hij [slachtoffer 1] aan het zoenen was. Het was lip tegen lip. Ze schrok hiervan en ging weg van de deur. Toen ze later weer keek, zag ze dat de verdachte de deur van de kamer van [slachtoffer 1] op slot deed en weg ging. De verdachte kwam om de 10 minuten weer bij [slachtoffer 1] op de kamer en ze heeft gezien dat ze 3 of 4 keer hebben gezoend. Zij heeft voorts verklaard dat zij hiervan melding heeft gemaakt bij [getuige 2 ] de volgende dag.
Op 1 mei 2020 heeft [getuige 2 ] bij de politie verklaard dat hij op zaterdag 14 maart 2020 bovenstaand verhaal van [getuige] heeft gehoord. Aanvullend heeft hij verklaard dat de verdachte die avond late dienst had en dat het dus zou kunnen kloppen dat hij ’s avonds laat nog in [naam jeugdzorginstelling] was. Voorts heeft hij verklaard dat toen [getuige] het verhaal aan hem vertelde, het in hem opkwam dat de verdachte wel amicaal was met de meiden en dat hij in het verleden al dingen met jongeren heeft gedaan die niet kunnen, zoals roken. Ook heeft hij verklaard dat de verdachte de mentor was van [slachtoffer 1] en veel met haar optrok.
[getuige 3] , senior gedragswetenschapper bij de [naam jeugdzorginstelling] , is op 19 mei 2020 door de politie gehoord en heeft als volgt verklaard. Tijdens het regie overleg waarin de jongeren worden besproken, kwam het verhaal naar voren dat een groepsgenoot bij een pedagogisch medewerker had aangegeven dat [slachtoffer 1] werd gezoend door de verdachte. De getuige werd gevraagd hierover met [slachtoffer 1] in gesprek te gaan. Dit gesprek heeft zij op 17 maart 2020 gevoerd. [slachtoffer 1] ontkende in eerste instantie dat er iets was gebeurd en zei dat ze de verdachte vertrouwde en dat haar moeder en opa en oma hem ook vertrouwden. Hierna ging de getuige met haar over koetjes en kalfjes praten en leidde haar een beetje af. Vervolgens vertelde [slachtoffer 1] uit zichzelf dat ze had gezoend heeft met de verdachte en dat dit wel vaker was gebeurd. Na doorvragen door de getuige vertelde [slachtoffer 1] dat de verdachte meerdere keren op haar kamer was geweest, zowel in de nachtdienst als in de late dienst. Ook vertelde [slachtoffer 1] dat hij haar gebefd had en haar op meerdere plekken had betast. [slachtoffer 1] was in eerste instantie vrolijk toen ze dit verhaal vertelde, daarna trok zij zicht terug en op een gegeven moment begon ze te huilen en was ze verdrietig.
[getuige 4] , afdelingshoofd van de [naam jeugdzorginstelling] , heeft verklaard dat het mogelijk was om ongezien vanuit de slaapkamers van de medewerkers die slaapdienst hadden naar de [naam groep] , alwaar [slachtoffer 1] verbleef, te komen.
De verdachte is in zijn vrije tijd naar de instelling gekomen om het verlof van [slachtoffer 1] te begeleiden. Na zijn schorsing heeft de verdachte een vrouw [getuige 5] ) die zich voordeed als voogd of jeugdzorgmedewerker naar de instelling laten bellen. Uit onderzoek op Google Maps is gebleken dat zich een coffeeshop in de buurt van de woning van de verdachte bevindt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige]
De rechtbank zal ingaan op de vraag of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] betrouwbaar zijn, of dat er overtuigende redenen zijn om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank stemt de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het informatief gesprek zeden op 9 april 2020 op essentiële onderdelen -te weten het meermalen zoenen, beffen en vingeren- overeen met de inhoud van haar aangifte op 26 mei 2020. Haar verklaring is dus consistent. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] in haar aangifte op detailniveau uitgebreid verklaard over wat de verdachte allemaal bij haar deed en de context daarvan, in het bijzonder over de locatie (in haar kamer), de frequentie van het misbruik (6 keer in totaal), over de gelegenheid die de verdachte gehad heeft (tijdens verlofdagen) en over de wijze waarop de handelingen bij haar zijn verricht (bij het vingeren stopte de verdachte 1 of 2 vingers in haar vagina en bij het beffen likte hij haar vagina). [slachtoffer 1] heeft ook verklaard over de emoties die zij bij het misbruik ervoer. Zij vond het allemaal raar en het leek alsof zij haar vader zoende.
De rechtbank heeft geen overtuigende aanknopingspunten gevonden die erop wijzen dat [slachtoffer 1] haar verklaring zou hebben verzonnen. Alle onderdelen van haar verklaring die geverifieerd konden worden, vinden steun in het dossier.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de aangifte van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zou zijn omdat zij in eerste instantie binnen de groep en tegenover de gedragswetenschapper [getuige 6] ontkende dat er iets was gebeurd en er enkel op uit was om de verdachte terug te pakken omdat hij niet met haar naar België wilde rijden. [slachtoffer 1] heeft ruim voordat zij zich meldde bij de politie om aangifte te doen, op 17 maart 2020, een gesprek gevoerd met [getuige 6] en pas na het afleiden en vervolgens doorvragen van laatstgenoemde verklaard over (de aard van) het misbruik. Dit maakt haar verklaring des te betrouwbaarder, omdat hieruit volgt dat zij er kennelijk niet op uit was om belastend over de verdachte te verklaren. [getuige 6] beschrijft ook de emoties van [slachtoffer 1] bij het vertellen van het verhaal.
Het is de rechtbank verder opgevallen dat [slachtoffer 1] haar verklaring niet heeft aangedikt door (bijvoorbeeld) te verklaren dat zij gemeenschap heeft gehad met de verdachte terwijl zij dit wel had kunnen doen als zij de verdachte, zoals deze heeft verklaard, echt terug wilde pakken omdat hij niet met haar naar België wilde gaan. Voorts acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] hem terug wil pakken niet geloofwaardig, nu de verdachte dit pas in zijn derde verhoor bij de politie heeft verklaard, terwijl verwacht mag worden dat hij dit, als dit volgens hem werkelijk het geval is, direct aan de politie vertelt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook voldoende basis om te concluderen dat de aangifte door [slachtoffer 1] betrouwbaar is.
De rechtbank ziet evenmin concrete aanwijzingen dat [getuige] haar getuigenverklaring heeft verzonnen, nu zij er geen kenbaar belang bij heeft om de verdachte te beschuldigen van iets wat niet waar is. Bovendien heeft [getuige] de melding direct de volgende dag gedaan bij haar begeleider [getuige 2 ] , wat door hem in zijn verklaring wordt bevestigd. Al deze omstandigheden maken dat haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank des te betrouwbaarder overkomt.
De ontkennende verklaring van de verdachte acht de rechtbank daarentegen niet betrouwbaar. Op de punten waar de verklaring van [slachtoffer 1] aantoonbaar juist is, heeft de verdachte juist niet naar waarheid verklaard. Zo heeft hij ontkend dat hij in zijn vrije tijd naar de instelling kwam om het verlof van [slachtoffer 1] te begeleiden en dat hij na zijn schorsing een vrouw die zich voordeed als voogd of jeugdzorgmedewerker naar de instelling heeft laten bellen, terwijl uit onderzoek anders is gebleken. Voorts is gebleken dat -in tegenstelling tot hetgeen de verdachte heeft verklaard- het mogelijk was om ongezien vanuit de slaapkamers naar de [naam groep], alwaar [slachtoffer 1] verbleef, te komen. De rechtbank ziet derhalve redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verdachte.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [getuige] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat er een aantal verschillen zit tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] onderling maakt dit niet anders, nu het daarbij naar het oordeel van de rechtbank over details gaat en niet over de essentie in deze verklaringen. Het tot een andere conclusie strekkende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Steunbewijs en conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in voldoende mate ondersteund wordt door de verklaring van [getuige] ten aanzien van het meermalen zoenen, nu [getuige] hiervan getuige is geweest, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en [slachtoffer 1] meermalen hebben gezoend. Nu [slachtoffer 1] daar zelf niet over heeft verklaard kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van tongzoenen, zodat de verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het seksueel binnendringen overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat verdachte haar op haar kamer meermalen zou hebben gebeft en gevingerd; verdachte ontkent. Dit onderdeel van de tenlastelegging bevat het ernstigste verwijt aan verdachte. Het gaat bij dit onderdeel, anders dan bij het hiervoor besproken zoenen, om een 1-op-1 situatie.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de aangifte niettemin ook voor dit onderdeel voldoende steun in de rest van het dossier. Zoals hiervoor is geoordeeld is de aangifte betrouwbaar. Er is geen reden om met betrekking tot het seksueel binnendringen anders te oordelen. Steunbewijs is te vinden is de verklaring van [getuige] , die aantoont dat verdachte in de kamer van [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd, alsmede in het gegeven dat verdachte intensief met [slachtoffer 1] omging en, blijkens de verklaring [getuige 4] , ’s avonds ongezien toegang had tot de afdeling van [slachtoffer 1] .
Concluderend acht de rechtbank, gelet op het voorgaande en hetgeen hiervoor onder 3.5 is vooropgesteld wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 25 januari 2020 tot en met 13 maart 2020 de tenlastegelegde ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank is tot slot van oordeel dat [slachtoffer 1] in die periode waarin het seksueel misbruik plaatsvond, was toevertrouwd aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte nu hij haar mentor was, waardoor de strafverzwarende omstandigheid van artikel 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht aan de orde is. [slachtoffer 1] bevond zich ook in een kwetsbare positie. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit niet alleen voortvloeit uit de aard van de relatie tussen de verdachte en haar, maar dat verder uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] wegens de nodige problematiek in de [naam jeugdzorginstelling] verbleef. De verdachte was als haar mentor ook op de hoogte van deze problematiek.