ECLI:NL:RBDHA:2020:9996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
09/857268-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor handel in soft- en harddrugs met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 7 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een vrouw die zich gedurende vier maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in soft- en harddrugs. De vrouw is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 107 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de druk die zij van een man heeft ervaren om te dealen en haar financiële noodzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende weerbaar was tegen deze druk en dat zij hulpverlening accepteert. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke straf op te leggen, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Fivoor.

De zaak kwam ter terechtzitting op 23 september 2020, waar de verdachte en haar raadsvrouw, mr. I. Aardoom-Fuchs, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft ook de reclasseringsadviezen in overweging genomen, die wezen op de kwetsbaarheid van de verdachte en haar positieve opstelling ten opzichte van hulpverlening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, gezien haar omstandigheden en het feit dat zij niet eerder is veroordeeld, in aanmerking komt voor een voorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857268-18
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

[geboortedatum] 1997 [geboorteplaats],
[adres].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 september 2020.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. I. Aardoom-Fuchs, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft daarbij geëist de ten laste gelegde pleegperiode (feit 1 en 3) te laten beginnen op 10 augustus 2018, het aantal pillen te verlagen tot 100 (feit 2) en tot slot, het gewicht hennep te verlagen tot 4586 gram (feit 4).
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 107 dagen waarvan 90 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Fivoor of soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 10 december 2018 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. zij op of omstreeks 11 december 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 123 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 10 december 2018 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. zij op of omstreeks 11 december 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4753 gram en/of 453 (voorgedraaide) joints, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1. zij op tijdstippen in de periode van 10
augustus2018 tot en met 10 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. zij op 11 december 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 pillen, bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. zij in de periode van 10
augustus2018 tot en met 10 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. zij op 11 december 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
4586gram en 453 voorgedraaide joints, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich vier maanden lang schuldig gemaakt aan de handel in soft- en harddrugs en zij heeft deze drugs ook aanwezig gehad. De handel in die drugs heeft vaak maatschappelijk onwenselijke effecten tot gevolg, waarbij met name voor harddrugs geldt dat zij zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Voorts staat vast dat de verspreiding van en de handel in deze drugs gepaard gaan met vele andere vormen van criminaliteit waaraan de verdachte (indirect) een bijdrage heeft geleverd. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. Anderzijds gaat de rechtbank er wel, op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, vanuit dat de medeverdachte druk heeft uitgeoefend op de verdachte door gebruik te maken van gevoelens van angst en onveiligheid. Hier zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening mee houden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van het Leger des Heils van 24 december 2018 en van Reclassering Nederland van 27 augustus 2020.
Het Leger des Heils rapporteerde in 2018 dat de verdachte had gezegd dat zij in opdracht van een dealer drugs moest voorbereiden en vervoeren, maar daarnaast ook nieuwe klanten moest werven. De verdachte was naar eigen zeggen onder druk gezet door deze dealer en heeft uit financiële noodzaak gedaan wat hij haar opdroeg. Zij lijkt, aldus het Leger des Heils, onvoldoende weerbaar te zijn geweest tegen hem.
Het Leger des Heils had zorgen over haar psychosociale welzijn: de indruk bestond dat de verdachte een enigszins kwetsbare jonge vrouw was die zich inliet met negatieve sociale contacten. Positief was wel, aldus het Leger des Heils, dat zij zich reeds voorafgaand aan haar aanhouding in 2018 onder behandeling heeft laten stellen van De Praktische GGZ Gouda.
Het recente rapport van Reclassering Nederland sluit aan op dat van het Leger des Heils. De rechtbank leest daarin onder meer dat op basis van de contacten tussen de verdachte en de reclassering in het schorsingstoezicht, er geen specifieke aandachtspunten zijn op het gebied van een pro-criminele houding of een gewenning aan criminele inkomstenverwerving. Reclassering Nederland rapporteert dat de verdachte onder andere psychiatrische klachten heeft die haar belemmeren in een goede start van een school- of arbeidscarrière. Haar opstelling wordt voorts als positief omschreven, evenals het feit dat zij hulpverlening accepteert.
Reclassering Nederland adviseert de rechtbank de verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling. Ter zitting heeft de deskundige, M.J. Smit, geadviseerd deze behandeling (bij voorkeur) bij Fivoor te laten plaatsvinden.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zij in Rotterdam is gaan wonen om uit de omgeving te zijn waarin de feiten zijn begaan.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2020, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Straf
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De ernst van de ten laste gelegde feiten is naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat een gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank heeft oog voor de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en voor het feit dat de verdachte zich, sinds zij uit de voorlopige hechtenis is geschorst, aan de voorwaarden die daaraan werden gesteld heeft gehouden. De rechtbank acht, alle omstandigheden bij elkaar genomen, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals die door Reclassering Nederland zijn geadviseerd.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 107 (honderdzeven) dagen;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
90 (negentig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Fivoor of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar psychiatrische klachten. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de zorginstelling nodig vindt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. C. Fetter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Badji, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2020.