[gedaagde] vorderde bij inleidende dagvaarding om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 2] met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
II. [eiser 2] te veroordelen het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen nadere termijn, met alle zich daarin bevindende personen en/of aan haar toebehorende zaken te ontruimen en te verlaten, en ontruimd te houden, en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [gedaagde] te stellen;
III. [eiser 2] te veroordelen om de achterplaats binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen nadere termijn, te ontruimen en ontruimd te houden, en ter vrije en algehele beschikking van [gedaagde] te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [eiser 2] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van
€ 5.000,00;
IV. [eiser] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen (aan huurachterstand tot en met januari 2020) een bedrag van € 4.015,90, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
V. [eiser] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een contractuele boete van € 10.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. [eiser] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 728,89, althans een bedrag van € 637,17, althans een bedrag van € 521,01 (aan incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling;
VII. [eiser] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een huurprijs van € 960,36 en een voorschot servicekosten (water) van € 15,00 per maand voor iedere maand vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van ontruiming van het gehuurde;
VIII. [eiser] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de na het vonnis ontstane kosten (nakosten) ten belope van € 100,00, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling.