In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Georgische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat Georgië kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk niet kan terugkeren naar Georgië. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de gronden van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de Sovjet-Unie ten onrechte werd genoemd in het bestreden besluit, wat door de rechtbank als een kennelijke misslag werd aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat deze misslag geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak, omdat eiser niet was benadeeld.
Eiser voerde verder aan dat Georgië niet langer als veilig land van herkomst kan worden beschouwd vanwege berichten over disproportioneel politiegeweld. De rechtbank oordeelde echter dat deze berichten onvoldoende gewicht hebben om de status van Georgië als veilig land van herkomst in twijfel te trekken. De rechtbank benadrukte dat eiser, gezien de wetgeving, de hoge bewijsdrempel moet overwinnen om aan te tonen dat zijn specifieke omstandigheden een terugkeer naar Georgië onveilig maken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift van het proces-verbaal werd op 10 september 2020 verzonden.