Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 juli 2020, met producties EP1 tot en met EP31;
- de conclusie van antwoord, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2020, met producties GP1 tot en met GP19;
- de brief van C&T, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2020, met producties EP32 en EP33;
- de pleitnota van C&T, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2020;
- de pleitnota van ProFloating, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2020;
- de digitale mondelinge behandeling via Skype-verbinding op 1 september 2020 met participatie van partijen, octrooigemachtigden en advocaten, en de ter gelegenheid daarvan overgelegde schriftelijke repliek en dupliek. Van de repliek zijn de punten 20 tot en met 24 door C&T niet voorgedragen.
2.De feiten
“dispositif support de panneau”(
“steuninrichting voor panelen”), dat is afgesplitst van het Europese octrooi EP 2 697 574. De aanvraag voor EP 447 dateert van 10 april 2012 onder inroeping van prioriteit van FR 1101189, ingediend op 15 april 2011. De verlening is gepubliceerd op 22 januari 2020 en EP 447 is onder meer gedesigneerd voor Nederland.
- elke steuninrichting (1) voor fotovoltaïsche panelen in hoofdzaak is gevormd uit een waterdichte kunststoffen omhulling (2), welke kunststoffen omhulling (2) een onderwand (3), een bovenwand (4), en vier laterale wanden (5, 6, 7, 8) vormt, welke kunststoffen omhulling (2) een luchtvolume kan insluiten zodat het geheel een drijver vormt, waarbij de inrichting middelen omvat om een fotovoltaïsch paneel op de bovenwand (4) van de kunststoffen omhulling vast te houden;
- elk verbindingselement (30) in hoofdzaak is gevormd uit een waterdichte kunststoffen omhulling (31), welke kunststoffen omhulling (31) een onderwand (32), een bovenwand (33), en vier laterale wanden (34, 35, 36, 37) vormt, waarbij de kunststoffen omhulling (31) een inwendig volume omvat waardoor drijven van het verbindingselement (30) verzekerd wordt,
Productie 4.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid
Het onderhavige geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of met de (twee uitvoeringsvormen van de) nieuwe configuratie van ProFloating sprake is van inbreuk bij wege van equivalentie.
“hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is”, onderscheidenlijk
“de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte”bestempeld als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de “
uitersten” in de woorden van het Protocol). [7] Daarbij dient het achterhalen van de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte ertoe een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte of onnodig ruime uitleg te vermijden. [8] De beschrijving en de tekeningen vormen in dat kader een belangrijke bron.
3.3.6 Voor zover onderdeel 1.1.1 het hof verwijt de regel te hebben miskend dat de maatstaf voor het niet beschermen van equivalente maatregelen daarin gezocht moet worden dat een goede grond ervoor moet bestaan dat de octrooihouder afstand heeft gedaan van die bescherming, hoewel hij die had kunnen verkrijgen, gaat het uit van een opvatting die geen steun vindt in het recht. Het hof heeft terecht onderzocht of de gemiddelde vakman uit conclusie 1 van EP 791 zou begrijpen dat de octrooihouder in de oxidatiestap een bewuste keuze heeft gemaakt voor het gebruik van rutheniumzout als katalysator. Daartoe heeft het hof in aanmerking genomen: de inhoud van het octrooi, de stand van de techniek, het met de geoctrooieerde werkwijze beoogde doel, de bijkomende voordelen van die werkwijze, de kennis van het bestaan van de betrokken stoffen, de aard van en de verhouding tussen die stoffen, alsmede de mate en wijze waarin zij tot het beoogde resultaat leiden, dit alles vanuit het perspectief van de gemiddelde vakman. Het wegen van al deze omstandigheden heeft het hof tot het oordeel gebracht (samengevat in rov. 4.20) dat Bayer bewust voor rutheniumzout heeft gekozen, zodat het gebruik van tempo als katalysator geen inbreuk maakt op EP 791. Dit oordeel berust op een aan het hof voorbehouden weging van relevante factoren en is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
(…) de kunststoffen omhulling (31) een inwendig volume omvat waardoor drijven van het verbindingselement (30) verzekerd wordt, (…)”. De gemiddelde vakman begrijpt hieruit niet alleen dat het verbindingselement zelfstandig moet drijven maar ook hoe dat drijfvermogen wordt bewerkstelligt: doordat het hol is. Die bewoordingen sluiten voorshands uit dat de niet-drijvend (massief) uitgevoerde verbindingselementen alsnog drijvend zouden worden in de zin van conclusie 1 als gevolg van het drijfvermogen van de elementen waaraan zij gekoppeld zijn. Het is duidelijk dat de octrooihouder voor ogen had dat alle steunelementen en alle verbindingselementen zelfstandig drijvend zouden zijn en zodoende aan het drijfvermogen van het geheel zouden bijdragen, gelet op het gebruik van het woordje “elke” in kenmerken e en f. In dit verband is tevens belang dat – zoals hiervoor overwogen – uit kenmerk j, gelezen in samenhang met kenmerk f, duidelijk blijkt dat het verbindingselement dat de afstand tussen de rijen verzorgt, zelfstandig dient te drijven.
omvattende” toe zou laten dat er ook niet-drijvende verbindingselementen kunnen zijn, moet dit betoog worden gepasseerd omdat – zoals hiervoor overwogen – uit kenmerk j, gelezen in samenhang met kenmerk f, duidelijk blijkt dat het verbindingselement dat de afstand tussen de rijen verzorgt, (zelfstandig) dient te drijven.
function-way-resulttoets, is zowel de functie, de weg/wijze als het resultaat van het niet-drijvende verbindingselement anders. Het verbindingselement heeft immers niet langer tevens de functie om aan het drijfvermogen van het systeem bij te dragen. De wijze waarop het verbindingselement alsnog boven water blijft, is verder wezenlijk verschillend: ondersteuning door belendende, wel drijvende elementen tegenover zelfstandig drijfvermogen door een holte (inwendig volume). Het resulteert voorts in een complexer systeem met niet twee maar drie modulaire elementen, dat (op plekken) minder goed zal drijven.