ECLI:NL:RBDHA:2020:988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
C/09/580676 / FA RK 19-6996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefteberekening kinderalimentatie bij ouders die eerder samenwoonden

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 februari 2020, is de behoefte aan kinderalimentatie voor de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012, vastgesteld. De zaak betreft een verzoek van de moeder, [X], vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C. Nobel, om een bijdrage van de vader, [Y], vertegenwoordigd door mr. L.J.W. Govers, voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders tot 2014 samenwoonden en dat de behoefte aan kinderalimentatie moet worden berekend op basis van het gezinsinkomen, ondanks dat de ouders na 2014 niet meer samenwoonden.

De rechtbank heeft het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) van de ouders in 2017 vastgesteld op € 1883,- per maand, wat resulteert in een behoefte van € 275,- per maand voor de minderjarige, geïndexeerd naar 1 januari 2020. De rechtbank heeft ook de draagkracht van beide ouders beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de moeder een minimale draagkracht heeft van € 25,- per maand en de vader ook een minimale draagkracht van € 25,- per maand heeft. De vader heeft echter een tandartsschuld die zijn draagkracht beïnvloedt, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze schuld niet in de weg staat aan de betaling van de kinderalimentatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de vader met ingang van 1 juli 2020 een bijdrage van € 25,- per maand aan de moeder moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Vink, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. Meijer als griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-6996
Zaaknummer: C/09/580676
Datum beschikking: 7 februari 2020

Alimentatie

Beschikking op het op 30 augustus 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C. Nobel te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van 23 augustus 2019, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het verweerschrift van 14 november 2019, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het F9 formulier van 6 december 2019, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • de brief van 19 december 2019, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 10 januari 2020 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door mr. B.L. Lok, plaatsvervanger van zijn advocaat.
Van de zijde van de vader zijn op de zitting nadere stukken overgelegd.

Feiten

- De vader en de moeder zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
  • [voornaam minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
  • Bij beschikking van [beschikkingsdatum] 2019 van deze rechtbank is bepaald – voor zover hier van belang – dat aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag toekomt over [voornaam minderjarige] en dat [voornaam minderjarige] bij de vader zal zijn:
- tijdens de schoolweken een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de ouders het exacte aanvangstijdstip op vrijdag telkens in tijdig onderling overleg moeten vaststellen tussen 16.00 uur en 19.00 uur, afhankelijk van het werkrooster van de vader, en waarbij de vader ervoor zorgt dat [voornaam minderjarige] op zondag voor de overdracht aan de moeder gegeten heeft;
- gedurende de helft van de schoolvakanties, die helft door beide ouders in tijdig onderling overleg nader af te spreken;
- waarbij telkens de overdracht van [voornaam minderjarige] van de ene ouder aan de andere ouder de eerstkomende tijd nog op neutraal terrein zal plaatsvinden, de exacte plaats daarvan telkens door beide ouders in tijdig onderling overleg nader af te spreken.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt – voor zover de rechtbank begrijpt – uiteindelijk de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te bepalen op € 25,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen, althans een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Inhoudelijke beoordeling
Behoefte minderjarige
Bij het bepalen van de behoefte aan kinderalimentatie hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen en de daarbij behorende Tabel eigen aandeel kosten kinderen. Voor het bepalen van die behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (nbgi) van partijen tijdens hun relatie te worden bepaald. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van iedere ouder is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en eventuele andere inkomsten, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het hebben van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 (eigenwoningforfait en aftrek van hypotheekrente) en/of met de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen. Ook wordt geen rekening gehouden met de fiscale gevolgen van de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
De rechtbank is gebleken dat de ouders tot 2014 een relatie hebben gehad en ook tot dat moment hebben samengewoond. In 2016 hebben de ouders opnieuw een relatie gekregen en deze relatie hebben zij in 2017 beëindigd. Gedurende deze periode hebben de ouders niet samengewoond. De ouders zijn het erover eens dat voor de berekening van de behoefte van [voornaam minderjarige] moet worden gekeken naar het jaar 2017, het jaar waarin zij hun relatie hebben beëindigd. Zij verschillen echter van mening over de vraag of voor de berekening van de behoefte van [voornaam minderjarige] moet worden gekeken naar het gezinsinkomen of naar het inkomen van beide ouders afzonderlijk en een gemiddelde van de behoefteberekening op basis daarvan.
In het Rapport alimentatienormen staat vermeld dat, in afwijking van de behoefteberekening op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen, voor de bepaling van de behoefte van een kind het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder, indien de ouders van een kind nooit in gezinsverband hebben samengeleefd.
De rechtbank begrijpt hieruit dat van een speciale rekenmethode gebruik gemaakt dient te worden, indien een kind wordt geboren uit twee ouders die nooit gedacht hebben samen een gezin te vormen. In andere gevallen moet gebruik worden gemaakt van een behoefteberekening op basis van het gezinsinkomen. De rechtbank is van oordeel dat de behoefte van [voornaam minderjarige] berekend moet worden op basis van het gezinsinkomen, omdat de ouders een aantal jaren tot 2014 wel hebben samengewoond. Het feit dat de ouders bij het hervatten van de relatie niet hebben samengewoond en bij het beëindigen van de relatie in 2017 ook niet samenwoonden, maakt dit oordeel niet anders.
NBI moeder tijdens uiteengaan
Niet in geschil tussen de ouders is dat het NBI van de moeder in 2017 € 870,- is. Daar gaat de rechtbank in de berekening van de behoefte van [voornaam minderjarige] daarom ook van uit.
NBI man tijdens uiteengaan
Wel in geschil tussen de ouders is het NBI van de vader in 2017. De rechtbank sluit aan bij de door de vader gehanteerde uitgangspunten in de door hem overgelegde berekening van zijn NBI in 2017. De vader gaat bij deze berekening uit van een inkomen van € 8.724,- bruto per jaar. Uit de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2017 als productie 1 bij het verweerschrift heeft de rechtbank kunnen afleiden dat dit inderdaad het bruto jaarinkomen van de vader betreft in 2017.
Uit de berekening van de vader van zijn NBI ten tijde van de relatie in 2017 volgt een bedrag van € 661,- per maand en hier gaat de rechtbank dan ook vanuit.
Het NBI van de moeder in 2017 was dus € 870,- per maand en het NBI van de man in 2017 was € 661,- per maand. Daarnaast hadden de ouders in 2017 recht op een kindgebonden budget van € 352,-. Aldus becijfert de rechtbank het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de relatie op
(€ 870,- + € 661,- + € 352,- =)€ 1883,- per maand.
Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van [voornaam minderjarige] toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert een tabelbedrag op van (afgerond) € 259 per maand in 2017. Geïndexeerd naar 1 januari 2019 bedraagt de behoefte (afgerond) € 268 per maand en geïndexeerd naar 1 januari 2020 bedraagt de behoefte (afgerond) € 275 per maand.
Draagkracht onderhoudsplichtigen
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van [voornaam minderjarige] tussen de ouders moet worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 975,-)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1660,-) zijn blijkens de draagkrachttabel (2020) vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht moeder
Tussen de ouders is niet in geschil dat de moeder een (bijstands)uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en dat de moeder op grond hiervan over een minimale draagkracht beschikt van € 25,- per maand. De rechtbank gaat hier daarom ook vanuit.
Draagkracht vader
Ook voor wat betreft de draagkracht van de vader zijn de ouders het erover eens dat de vader over een minimale draagkracht beschikt van € 25,- per maand.
Schulden
De vader heeft verzocht zijn draagkrachtloos inkomen te verhogen met de maandelijkse aflossing op een tandartsschuld van € 504,07 per maand, waardoor er niets overblijft van zijn forfaitaire draagkracht van € 25,-. De moeder heeft betwist dat rekening moet worden gehouden met de aflossing op deze schuld, aangezien de schuld na het verbreken van de relatie is ontstaan en de vader niet heeft aangetoond dat deze schuld prioriteit heeft boven betaling van de kinderalimentatie.
Ter zitting heeft de vader aangegeven naast zijn tandartsschuld een schuld te hebben van
€ 5.183,- bij DUO en een schuld van ongeveer € 1000,- bij vrienden.
De rechtbank zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.2 van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen rekening houden met de extra last van € 504,07 per maand aan de zijde van de vader tot 1 juli 2020. De vader heeft immers aangetoond dat hij elke maand aflost op deze schuld. De rechtbank overweegt hierbij dat de vader naar voren heeft gebracht dat hij op 1 juli 2020 klaar zal zijn met het aflossen van de tandartsschuld. De rechtbank acht het daarom redelijk ervan uit te gaan dat de vader die last op 1 juli 2020 niet meer heeft. Voor wat betreft de schuld van de vader aan DUO is aangegeven dat de vader deze schuld ooit moet gaan betalen, maar dat dat nu nog niet zo is. Daarom is onduidelijk vanaf wanneer de vader op deze schuld zal gaan aflossen, zodat met deze schuld nu geen rekening wordt gehouden. Dit laatste geldt eveneens voor de naar voren gebrachte schulden van de vader bij zijn vrienden, aangezien de vader deze schulden, na betwisting, onvoldoende nader heeft onderbouwd.
Aanvaardbaarheidstoets
De vader stelt subsidiair dat sprake is van schulden, waardoor de vaststelling van een bijdrage op basis van de draagkrachttabel tot een onaanvaardbare situatie voor hem leidt. De vader stelt kennelijk, dat hij van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90%, en zelfs minder dan 50%, van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. De vader stelt dat het gaat om lasten die noodzakelijk zijn en waarvan hij zich niet kan bevrijden.
Uit de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen volgt dat bij een beroep op de onaanvaardbaarheid van de onderhoudsplichtige wordt verwacht dat hij volledig en duidelijk – door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken – inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.
De rechtbank is van oordeel dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van extra lasten waardoor een bijdrage van € 25,- per maand niet aanvaardbaar zou zijn, mede gelet op het door de moeder ter zitting gevoerde verweer. De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat de vader slechts 25 uur per week werkt en soms enkele uren extra bij een andere werkgever. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat de vader niet meer zou kunnen werken bij een mogelijke andere werkgever. Bovendien heeft de vader een fiscaal partner, waarmee hij in één huis woont en mogelijk ook bepaalde lasten kan delen.
Zorgkorting
De ouders hebben samen onvoldoende draagkracht om volledig te voorzien in de behoefte van [voornaam minderjarige] . Dit tekort is twee keer zo groot als de zorgkorting, waardoor de aanspraak van de vader op de zorgkorting vervalt en beide ouders maximaal moeten bijdragen in de behoefte van [voornaam minderjarige] .
Ingangsdatum
De moeder heeft verzocht de ingangsdatum van de betaling van de kinderalimentatie door de vader te bepalen op 23 augustus 2019, de datum van de indiening van het verzoekschrift. Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat tot 1 juli 2020 rekening zal worden gehouden met de tandartsschuld die vader heeft en de vader dus tot 1 juli 2020 geen draagkracht heeft, zal de ingangsdatum van de door de vader te betalen kinderalimentatie worden bepaald op 1 juli 2020.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vader met ingang van 1 juli 2020 een bijdrage van € 25,- per maand aan de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] aan de moeder dient te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt de door de vader met ingang van 1 juli 2020 te betalen alimentatie ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , op € 25,- per maand, vanaf die datum telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Meijer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2020.