ECLI:NL:RBDHA:2020:9847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/576593 / FA RK 19-5051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en bijdrage in kosten van studie en levensonderhoud voor jong-meerderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van de bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van een jong-meerderjarige, hierna aangeduid als [jong-mj]. De man, [Y], heeft verzocht om de bijdrage vast te stellen op € 381,17 per maand, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beschikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw, [X], van 1998 tot 2013 gehuwd zijn geweest en samen de ouders zijn van [jong-mj], geboren in 1999. In een eerder ouderschapsplan was een alimentatieregeling opgenomen, maar de man heeft nu verzocht om herziening van de alimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden, aangezien [jong-mj] sinds 2017 studeert.

De rechtbank heeft de behoefte van [jong-mj] vastgesteld op basis van de Wet Studiefinanciering (WSF) en de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de behoefte van [jong-mj] € 741,- per maand bedraagt, rekening houdend met zijn studiekosten en levensonderhoud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man voldoende draagkracht heeft om de helft van deze behoefte te voldoen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om terugbetaling van eerder betaalde alimentatie en de kosten van beslag afgewezen, omdat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.

De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de man met ingang van 16 juli 2019 een bijdrage van € 381,17 per maand aan [jong-mj] dient te betalen, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige verzoeken van de man zijn afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-5051
Zaaknummer: C/09/576593
Datum beschikking: 18 mei 2020

Alimentatie

Beschikking op het op 3 juli 2019 ingekomen verzoek van:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. G.W. Kleisen te Leidschendam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam jong-mj] ,

de jong-meerderjarige,
hierna: [jong-mj] ,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. O. Huisman te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken;
  • de aanvullende zelfstandige verzoeken;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken;
  • het bericht van 30 maart 2020 van de man;
  • het bericht van 31 maart 2020 van [jong-mj] ;
  • het bericht van 1 april 2020 met bijlage van [jong-mj] ;
  • het bericht van 13 april 2020 met bijlagen van de man.
Bij berichten van 30 maart en 31 maart 2020 hebben de man en [jong-mj] aangegeven akkoord te gaan met schriftelijke afdoening van de zaak en af te zien van een mondelinge behandeling.

Feiten

  • De man en [X] (hierna: de vrouw) zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 1998 tot [scheidingsdatum] 2013.
  • Zij zijn de ouders van [jong-mj] , die is geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] .
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 20 februari 2013 is – voor zover hier van belang – bepaald dat het convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
  • In dat ouderschapsplan is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Kinderalimentatie

29. De vader zal met ingang van 1 juli 2012 en zolang het kind minderjarig is en bij de moeder woont, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind aan de moeder betalen een bedrag van € 315,00 per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand, te vermeerderen met elke wettelijke kindertoelage waarop hij aanspraak kan maken. Indien en voor zover [jong-mj] niet de twee doordeweekse dagen bij zijn vader zal zijn, zal de bijdrage van de man € 350,- bedragen. Deze bijdrage(n) ten behoeve van het kind zal (zullen) jaarlijks worden verhoogd volgens de geldende wettelijke indexering als bedoeld in art. 1 :402a 6W, en wel voor het eerst per 1 januari 2013.

30. De regeling, vermeld in het voorgaande artikel is niet gebaseerd op een alimentatieberekening. Het betreft een schatting van partijen. Indien in een later stadium één der partijen de hierboven overeengekomen bijdrage niet langer passend acht, dan staat het iedere partij vrij zich te wenden tot de bevoegde rechter met het verzoek tot wijziging/nihilstelling/vaststelling van de alimentatie.

31. Vader en moeder storten ieder maandelijks € 150,00 op de en/of rekening te name van [X] en [Y] nummer [nr. 1] . Deze maandelijkse storting is ten behoeve van de studiekosten van het kind totdat het de leeftijd heeft bereikt van 23 jaar en/of het kind de studie beëindigt. Van dit bedrag wordt € 45,37 gestort op een Aegon Spaarbeurs, met polisnummer [nr. 2] , Van deze rekening en spaarbeurs worden geen opnames gedaan, totdat het kind aan een studie is begonnen, behoudens wanneer deze opnames in het kader van een opleiding die de minderjarige volgt of wenst te volgen benodigd zijn. (…)

Alimentatie Jong meerderjarige

32. Vanaf het moment waarop een kind meerderjarig wordt betaalt de vader de hiervoor genoemde alimentatie aan het kind zelf op een door het kind aan te wijzen bankrekening, tenzij het kind op dat mornent nog bij de moeder woont. In dat geval wordt door de ouders en het kind in onderling overleg bepaald op welke wijze wordt betaald, zolang die situatie voortduurt.

33. Partijen zijn overeengekomen dat partijen tot uiterlijk het bereiken van de 23 jarige leeftijd van het kind een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie verschuldigd zullen zijn, zodanig dat het kind financieel redelijkerwijs is staat is een erkende (hogere) beroepsopleiding en/of universitaire studie te volgen onder de voorwaarden dat er sprake is van redelijke resultaten en dat het kind in overleg met partijen effectief doende met de beroepsopleiding of universitaire studie is. De behoefte van het kind aan een bijdrage in kosten van levensonderhoud en studie zal eerst worden gefinancierd uit het spaartegoed dat op de rekening en spaarbeurs vermeld in punt 31 van onderhavig convenant resteert. (…).”

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man - zoals dat thans luidt en voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad - strekt ertoe:
  • de door de man te betalen bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van [jong-mj] met ingang van de datum van de beschikking vast te stellen op € 381,17 per maand, althans een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag;
  • vast te stellen dat [jong-mj] aan de man dient terug te betalen het te veel ontvangene, zijnde € 7.064,43, althans een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag;
  • voor recht te verklaren dat [jong-mj] , voor zover zijn behoefte aan studiekosten en levensonderhoud het in het ouderschapsplan overeengekomen inmiddels geïndexeerde bedrag overstijgt, of dat nu structureel of tijdelijk is, zich dient te wenden tot de vader en de moeder, die het meerdere gezamenlijk, op basis van 50/50, dienen te dragen;
  • [jong-mj] te veroordelen tot terugbetaling van € 150,- per maand, althans van een door de rechtbank in redelijkheid te betalen bedrag, voor zover de feitelijke betalingen van alimentatie door de man de rechtens juiste betalingen per maand hebben overschreden;
  • [jong-mj] te veroordelen tot betaling aan de man van de kosten van het door [jong-mj] gelegde beslag van € 100,-.
  • indien, en voor zover de rechtbank de verzoeken van [jong-mj] toewijst:
  • de zelfstandige verzoeken van [jong-mj] te matigen tot € 381,17 per maand, althans tot een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen lager bedrag;
  • [jong-mj] te veroordelen tot terugbetaling van het te veel ontvangen bedrag, althans de vader het recht te geven dit bedrag te verrekenen met toekomstige verplichtingen tot betaling van alimentatie aan [jong-mj] , zijnde € 7.064,43 plus € 150,- per maand (rekenend vanaf juli 2019), althans tot een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag;
  • [jong-mj] te veroordelen tot betaling aan de man van de kosten van het door [jong-mj] gelegde beslag van € 100,-.
[jong-mj] voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft [jong-mj] nu nog zelfstandig verzocht – met wijziging van de beschikking van 20 februari 2013 van deze rechtbank en uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat:
  • de vader over de maand juli 2019, althans de periode van 28 juni 2019 tot 28 juli 2019 als bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van [jong-mj] € 1.705,36 dient te betalen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
  • voor zover zou komen vast te staan dat de man op grond van de beschikking van 20 februari 2013 slechts een bedrag van € 381,17 bruto per maand aan alimentatie aan [jong-mj] verschuldigd is, de door de man verschuldigde bijdrage te wijzigen in € 533,32 per maand met ingang van 1 augustus 2019, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de vader over de maanden augustus 2019 tot en met oktober 2019 € 533,32 per maand, over november 2019 € 919,90 per maand en vanaf december 2019 € 533,32 per maand als bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud aan [jong-mj] dient te betalen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.

Beoordeling

Wijziging van omstandigheden
Een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud kan op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijke Wetboek (BW) bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De rechtbank dient dus te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen een herbeoordeling van de alimentatie wensen, dat in het ouderschapsplan achter 30. expliciet is opgenomen dat dit te allen tijde aan een rechter kan worden verzocht en [jong-mj] situatie sinds het opstellen van het ouderschapsplan is gewijzigd omdat hij sinds 2017 is studeert. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken en beoordelen of er aanleiding is om een gewijzigde bijdrage van vader in de kosten van studie en levensonderhoud van [jong-mj] vast te stellen.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding eerst de ingangsdatum te behandelen.
Vooropgesteld wordt dat in het algemeen behoedzaam gebruikt dient te worden gemaakt van de bevoegdheid de alimentatie over een periode in het verleden en dus met terugwerkende kracht te wijzigen, vanwege de veelal ingrijpende gevolgen voor de onderhoudsplichtige of de onderhoudsgerechtigde. Door de man is verzocht de alimentatie met ingang van de datum van de beschikking te wijzigen. Door [jong-mj] is verzocht de alimentatie met ingang van 1 juli 2019 te wijzigen.
De rechtbank acht het redelijk om als ingangsdatum van een eventueel te wijzigen onderhoudsbijdrage de datum van indiening van het zelfstandig verzoekschrift van [jong-mj] , te weten 16 juli 2019, te hanteren.
Behoefte van [jong-mj]
De rechtbank rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af.
De rechtbank overweegt dat ouders op grond van artikel 1:395a lid 1 BW verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt. Deze onderhoudsplicht geldt gelet op het bepaalde in artikel 1:392 lid 2 BW niet slechts bij behoeftigheid.
Bij het bepalen van de behoefte aan een bijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten zoals zijn neergelegd in de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport). In het Tremarapport is bepaald dat voor de behoeftebepaling van studerende jong-meerderjarigen kan worden aangesloten bij de normen uit de Wet Studiefinanciering (WSF
).Volgens de WSF bestaat de behoefte van een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, vermeerderd met het verschuldigde les- dan wel collegegeld. Verder kan rekening worden gehouden met de aanspraken die een student heeft op studiefinanciering, voor zover die bij goede studieresultaten niet behoeft te worden terugbetaald.
De rechtbank ziet in hetgeen de man heeft gesteld geen aanleiding om van deze aanbevelingen uit het Tremarapport af te wijken en zal allereerst de WSF-norm als uitgangspunt hanteren. [jong-mj] volgt een HBO-opleiding en woont bij zijn moeder (thuiswonende student), zodat de rechtbank voor de bepaling van zijn behoefte in 2019 uitgaat van de dan geldende WSF-norm van € 882,-, welke zal worden vermeerderd met het verschuldigde collegegeld en leermiddelen van € 184,- per maand. Het voorgaande leidt tot een bedrag van [jong-mj] van € 1.066,- per maand. Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt [jong-mj] geacht ook zijn premie voor de ziektekostenverzekering te voldoen. Om die reden is een ontvangen zorgtoeslag aan te merken als behoefteverlagend. Op de behoefte van [jong-mj] strekt – conform het tremarapport – een door [jong-mj] te ontvangen zorgtoeslag van € 99,- per maand in mindering. Volgens de Tremanormen maakt de WSF-norm bij hoger onderwijs geen verschil tussen thuis- en uitwonende studenten. Ervan uitgaande dat een thuiswonende student in het hoger onderwijs bespaart op zijn woonlast, kan zijn behoefte worden verlaagd, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur. De rechtbank past – conform het tremarapport - op de behoefte van [jong-mj] een correctie toe vanwege de component woonlasten van € 226,- per maand. De rechtbank vindt het redelijk om de behoefte van [jong-mj] in dit geval te corrigeren omdat [jong-mj] bij de vrouw woont en dus niet – zoals uitwonende studenten – structurele maandelijkse kosten heeft voor de huur van een kamer. Gesteld noch gebleken is dat [jong-mj] kostgeld aan zijn moeder betaald. Uit het voorgaande volgt dan een behoefte van [jong-mj] van € 741,- per maand (882 + 184 – 99 – 226).
Op grond van hetgeen [jong-mj] heeft aangevoerd (waaronder een behoeftelijst) ziet de rechtbank geen aanleiding van een hoger bedrag uit te gaan. Allereerst is in artikel 33 van het ouderschapsplan opgenomen dat ouders een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie verschuldigd zijn, zodanig dat [jong-mj] financieel redelijkerwijs is staat is een erkende (hogere) beroepsopleiding en/of universitaire studie te volgen onder de voorwaarden dat er sprake is van redelijke resultaten en dat het kind in overleg met partijen effectief doende met de beroepsopleiding of universitaire studie is. [jong-mj] heeft onvoldoende gesteld en inzichtelijk gemaakt dat zijn buitenlandreizen een onlosmakelijk of verplicht deel vormen van zijn studie, althans hier redelijkerwijs onderdeel van moeten kunnen uitmaken. Daar komt bij dat niet in geschil is dat [jong-mj] hierover niet (van tevoren) in overleg is getreden met zijn vader, althans dat hierover geen afspraken zijn gemaakt. Van enige toezegging tot betaling van de kosten ervan door de man is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat [jong-mj] onvoldoende heeft onderbouwd dat de door hem gemaakte kosten betreffende zijn buitenlandreizen noodzakelijke kosten zijn die zonder meer voor rekening van zijn ouders dienen te komen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze kosten als behoefteverhogend aan te merken.
‘Spaarpotje’
De man is van mening dat zijn bijdrage in de kosten van [jong-mj] gematigd dient te worden. De ouders hebben voor de studie van [jong-mj] gespaard. Deze rekening is na de echtscheiding onverdeeld gebleven. Deze rekening had een saldo van circa € 15.400,-. De bedoeling was dat dit bedrag volgens het ouderschapsplan aangewend zou worden voor studie(kosten). De man vindt het feit dat [jong-mj] in een jaar tijd dit volledige bedrag heeft uitgegeven buiten alle proporties.
[jong-mj] heeft erkend dat het banksaldo bedoeld was voor zijn studie en hij stelt dat hij het geld ook volledig heeft besteed aan zijn studie en levensonderhoud.
Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat niet in geschil is – wat er ook zij van de reden daarvan – dat er geen of nauwelijks saldo meer op de betreffende rekening beschikbaar was op de gehanteerde ingangsdatum omdat [jong-mj] het geld heeft uitgegeven. Overigens was, schattenderwijs uitgaande van de hiervoor vastgestelde behoefte, het beginsaldo van € 15.400,- an sich ontoereikend om [jong-mj] behoefte in de periode van april 2017 tot 16 juli 2019 geheel te dekken.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande bij de berekening vanuit dat er op de gehanteerde ingangsdatum geen spaargeld meer beschikbaar was.
Draagkracht van de man
De rechtbank stelt vast dat door de man geen draagkrachtverweer is gevoerd, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat de man voldoende draagkracht heeft om een bijdrage aan [jong-mj] te voldoen. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat 50% van [jong-mj] behoefte voor rekening van de man komt (en de overige 50% voor rekening van [jong-mj] moeder). Dat leidt tot het oordeel dat de man voldoende draagkracht heeft om de helft van de behoefte van [jong-mj] aan hem te voldoen. Gelet op het verzoek van de man, namelijk om vast te stellen dat hij aan [jong-mj] een bedrag van € 381,17 per maand dient te betalen, zal de rechtbank dit bedrag (afgerond) als bijdrage vastleggen.
Verklaring voor recht
Gelet op het voorgaande heeft de man geen belang bij de verzochte verklaring voor recht, zodat dat verzoek zal worden afgewezen. Daarbij weegt ook mee dat de moeder van [jong-mj] geen partij is in deze procedure.
Vorderingen € 7065,-, € 150,- per maand en beslagkosten
De man heeft verzocht [jong-mj] te veroordelen in terugbetaling van een bedrag van € 7.065,- en daartoe een overzicht gemaakt.
Door [jong-mj] is verweer gevoerd. De alimentatie is verschuldigd betaald en is besteed aan kosten voor levensonderhoud en studie. [jong-mj] heeft geen eigen inkomen, zodat hij niet in staat is om dit bedrag terug te betalen. Hij heeft ook inzage gegeven aan zijn vader waar hij het geld aan heeft besteed.
De rechtbank overweegt als volgt. Tot 16 juli 2019 gelden de afspraken van de man en de vrouw ten aanzien van de alimentatie uit het ouderschapsplan. De man heeft allereerst onvoldoende inzichtelijk gemaakt waar het door hem gestelde bedrag van in totaal € 7.065,- op ziet. Ten aanzien van de gevorderde € 150,- per maand geldt dat, voor zover de man met ingang van 16 juli 2019 meer aan [jong-mj] heeft betaald dan € 381,- per maand, [jong-mj] het teveel betaalde dient terug te betalen. Dat daarvan sprake is, is de rechtbank echter niet gebleken. Uit de door de man overgelegde bankafschriften kan de rechtbank dat in ieder geval niet afleiden. De rechtbank kan aan de hand van de stellingen van partijen en het dossier evenmin vaststellen dat het beslag destijds onrechtmatig is gelegd. Dit betekent dat de rechtbank deze verzoeken van de man zal afwijzen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling van 21 december 2012 van de man en de vrouw, zoals is opgenomen in de beschikking van deze rechtbank van 20 februari 2013 – :
bepaalt dat de man met ingang van 16 juli 2019 aan [naam jong-mj] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie dient te voldoen
een bedrag van € € 381,17 per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.S. Vonck, rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
18 mei 2020.