ECLI:NL:RBDHA:2020:9846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/581698 / HA RK 19-592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlandse nationaliteit door verdragsbepalingen in de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die zijn Nederlandse nationaliteit wilde vaststellen. De verzoeker, geboren in 1957 in Suriname, had bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen door afstamming van zijn Nederlandse moeder. Echter, op 25 november 1975, het moment waarop Suriname onafhankelijk werd, was de verzoeker meerderjarig en woonachtig in Suriname. Op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS) verkreeg hij van rechtswege de Surinaamse nationaliteit en verloor hij daarmee zijn Nederlandse nationaliteit.

De verzoeker stelde dat hij nooit effectief de Surinaamse nationaliteit had verkregen, omdat hij in Nederland verbleef en geen Surinaams paspoort had ontvangen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de officier van justitie sloten zich aan bij de conclusie van de IND dat het verzoek moest worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker, die op het moment van de onafhankelijkheid van Suriname meerderjarig was, de Nederlandse nationaliteit had verloren op basis van de verdragsbepalingen in de TOS. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit had herwonnen na de onafhankelijkheid van Suriname.

De rechtbank wees het verzoek af, met de overweging dat de wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen limitatief zijn opgesomd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en dat de verzoeker niet voldeed aan deze voorwaarden. De beschikking werd uitgesproken ter openbare zitting op 4 juni 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 19-592
Zaaknummer: C/09/581698
Datum beschikking: 4 juni 2020

Beschikking op het op 15 oktober 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[naam verzoeker]

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. F.L.M. van Haren te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 14 november 2019 van de IND;
  • het bericht van 21 februari 2020 van de IND;
  • de conclusie van de officier van justitie van 24 maart 2020.
Bij berichten van 6 april 2020 en 7 april 2020 hebben verzoeker, de IND en de officier van justitie aangegeven af te zien van een mondelinge behandeling en akkoord te gaan met schriftelijke afdoening van de zaak.

Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] , Suriname, als kind van [X] , die de Nederlandse nationaliteit bezat.
  • Verzoeker verkreeg bij geboorte de Nederlandse nationaliteit door afstamming van zijn Nederlandse moeder.
  • Verzoeker is op 6 augustus 1958 erkend door [Y] Deze erkenning leidde niet tot wijziging van nationaliteit.
  • Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk en trad de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) in werking.
  • Op 25 november 1975 was verzoeker meerderjarig (in ieder geval naar de definitie in artikel 1 van de TOS) en verbleef hij in Suriname. Hij verkreeg daarom op grond van artikel 3 van de TOS van rechtswege de Surinaamse nationaliteit en hij verloor daarmee op grond van artikel 2 van de TOS van rechtswege de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Beoordeling

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Ten tijde van het onafhankelijk worden van Suriname verbleef verzoeker in Suriname. Verzoeker verblijft op dit moment al meer dan drieëndertig jaar in Nederland. Bij brief van 10 november 2010 heeft de Consul-Generaal van Suriname geweigerd een Surinaams noodpaspoort aan verzoeker af te geven. Een redelijke met algemene beginselen van nationaliteitsrecht overeenkomende uitleg van artikel 2, eerste lid, TOS brengt de conclusie met zich dat de Nederlandse nationaliteit van verzoeker niet verloren is gegaan, omdat hij immers kennelijk nimmer effectief de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen.
Door de IND is verweer gevoerd. Door verzoeker is in het verzoekschrift gesteld dat hij ten tijde van het onafhankelijk worden van Suriname in dat land verbleef, zodat de IND ervan uit gaat dat verzoeker bij de Surinaamse onafhankelijkheid als meerderjarige van rechtswege de Surinaamse nationaliteit verkreeg op grond van artikel 3 TOS. Op dezelfde datum verloor verzoeker het Nederlanderschap op grond van artikel 2, eerste lid, TOS. Het is de IND niet gebleken dat verzoeker nadien de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Aan verzoeker zijn meerdere malen Surinaamse paspoorten verstrekt. Op 16 februari 2016 heeft verzoeker bij de politie in Amsterdam aangifte gedaan van vermissing van zijn Surinaamse paspoort en heeft verzoeker verklaard dat hij op 16 mei 2011 een Surinaams paspoort heeft gekregen. Dat het Surinaamse consulaat te Amsterdam op 10 november 2010 geen Surinaams noodpaspoort verstrekte, kan niet leiden tot de conclusie dat verzoeker kennelijk niet effectief de Surinaamse nationaliteit bezit en daarom de Nederlandse nationaliteit zou hebben.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat verzoeker, die op het moment dat Suriname onafhankelijk werd meerderjarig was en in Suriname woonde, de Nederlandse nationaliteit die hij bij geboorte verkreeg op 25 november 1975 heeft verloren op grond van de verdragsbepalingen in de TOS. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker nadien de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen. Dat verzoeker stelt dat hij nooit effectief de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, wat overigens niet aannemelijk lijkt nu hij in het bezit is geweest van meerdere Surinaamse paspoorten, maakt niet dat verzoeker daarom de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Ook zijn langdurig verblijf in Nederland kan niet leiden tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. De wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen zijn limitatief opgesomd in de RWN, en de door verzoeker voorgestelde verkrijging valt niet onder deze limitatieve opsomming.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, H.M. Boone en H. Dragtsma, rechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2020.