ECLI:NL:RBDHA:2020:9749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
NL 20.14323
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Rwandese man op basis van ongeloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een man van Rwandese nationaliteit. De eiser, die stelt een bekende atleet te zijn, heeft zijn asielaanvraag ingediend na te zijn gevlucht uit Rwanda. Hij beweert dat hij gedwongen werd om te spioneren op een vliegveld, wat hij weigerde, waarna hij werd mishandeld en in een geheime gevangenis werd vastgehouden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van de eiser op verschillende punten summier, vaag en ongerijmd waren. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de identiteit en herkomst van de eiser erkend, maar de problemen die hij naar eigen zeggen heeft ondervonden, niet geloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen en dat het opgelegde inreisverbod rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14323

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 14 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser een inreisverbod voor twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam] , als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Rwandese nationaliteit en geboren op [geboortedatum] . Hij stelt een bekende [beroep] te zijn. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in mei 2017 werk kreeg aangeboden als
[functie]bij [naam] . In augustus 2017 moest hij een training volgen waar bleek dat eiser moest gaan bespioneren op het vliegveld in [land] . Dat wilde hij niet, omdat hij moest trainen voor de [beroep] . Eiser moest aan het eind van de training een eed afleggen maar dat weigerde hij. Toen hij de dag erna ging werken werd zijn badge ingenomen door een politieagent. Eiser ging weer naar huis. De dag erna ontdekte hij dat hij van de lijst voor de [beroep] was gehaald. Die nacht is eiser aangehouden en naar een geheime gevangenis gebracht, waar hij is mishandeld. Eén van de bewakers dreigde hem te vermoorden en heeft hem ook gestoken met een mes. Een andere bewaker hield deze man tegen en heeft eiser daarna geholpen te vluchten. Eiser kende iemand bij de [functie] , [plaatsnaam] , die hem heeft geholpen om de grens te passeren. In [land] is hij in het ziekenhuis behandeld en heeft zijn partner een foto van hem doorgestuurd naar eisers moeder. Haar telefoon was echter in beslag genomen. De autoriteiten wisten dat eiser in [land] verbleef. Hij is naar [land] gereisd en heeft daar ondergedoken . Ook daar kwamen de autoriteiten achter. Vervolgens is hij teruggekeerd naar [land] en is hij met hulp van zijn vriend bij de immigratie weer naar Rwanda gegaan en heeft hij een visum geregeld. Daarna is hij weer illegaal terug naar [land] gereisd en is hij met zijn visum uitgereisd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de problemen die eiser heeft ondervonden naar aanleiding van de weigering om te spioneren.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De problemen naar aanleiding van de weigering om te spioneren acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder werpt eisertegen dat hij over de training, de gevangenschap en over de stempels in zijn paspoort ongeloofwaardig heeft verklaard. Eiser heeft dit gemotiveerd betwist.
4. Anders dan door eiser is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn verklaringen op verschillende onderdelen summier, vaag en ongerijmd zijn. Eiser heeft desgevraagd weinig kunnen vertellen over wat precies zijn spionagewerkzaamheden zouden inhouden en weet hij niet wanneer hij is vrijgekomen. Verweerder heeft voorts zijn ontsnapping bevreemdend mogen achten, gelet op de open inrichting van het huis waarin hij gevangen zat. Eiser heeft ook geen goede reden kunnen geven waarom juist hij is geselecteerd voor spionagewerkzaamheden en waarom hij niet direct is aangehouden toen hij weigerde mee te werken. Ook heeft hij geen goede verklaring kunnen geven voor de vele Rwandese in- en uitreisstempels in zijn paspoort in de periode dat eiser stelt in [land] en [land] te hebben verbleven. Eisers verklaring daarvoor, namelijk dat anderen van zijn paspoort gebruik hebben gemaakt, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Eisers betoog dat onvoldoende is doorgevraagd, slaagt niet. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn verhaal te vertellen. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte het relaas van eiser ongeloofwaardig geacht.
6. Verder is aan de orde of verweerder op juiste gronden de aanvraag kennelijk ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de aanvraag op deze grond kennelijk ongegrond verklaard. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, is niet relevant dat hij met een geldig visum Nederland is ingereisd. Aan eiser wordt niet tegengeworpen dat hij Nederland onrechtmatig is binnengekomen, maar dat hij zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd. Eiser had namelijk een visum voor de duur van zeven dagen en hij heeft zich niet uiterlijk direct na afloop van die termijn gemeld om zijn asielwens te uiten. Dat heeft hij, na aanvankelijk een tijd in België te hebben verbleven, pas op 19 december gedaan, dus 19 dagen na zijn binnenkomst in Nederland. Hiermee heeft eiser zijn verblijf onrechtmatig verlengd zonder tijdig zijn asielwens kenbaar te maken.
7. Tot slot is aan de orde of verweerder een inreisverbod heeft kunnen opleggen. Op grond van artikel 66a in combinatie met artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw 2000, wordt een inreisverbod opgelegd indien de vertrektermijn is verkort omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afdoen en was verweerder dus bevoegd om een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft nog aangevoerd dat het opleggen van een inreisverbod niet valt te rijmen met verweerders standpunt dat eiser zijn [beroep] bij terugkeer weer kan oppakken aangezien hij niet wordt beschouwd als een tegenstander van het regime. Eiser moet voor [beroep] naar Europa kunnen reizen. Naar het oordeel van de rechtbank is hierin onvoldoende belang gelegen om nu af te zien van de oplegging van het inreisverbod. Indien eiser op een bepaald moment weer toegang wil krijgen tot Europa, kan hij dan eventueel om opheffing van het inreisverbod verzoeken.
8. De conclusie is dat de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond en dat ook het inreisverbod in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid vanL. Fernandez Ferreiro, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.