ECLI:NL:RBDHA:2020:9680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
09/842267-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en vernieling door verdachte in Maasland en Maassluis met levensgevaar voor omstanders

Op 5 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere brandstichtingen en vernielingen in de gemeenten Maasland en Maassluis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in juni en juli 2018 opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders te duchten was. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting op een boot, een houten schutting, en een autoband, en heeft daarnaast vernielingen gepleegd aan verschillende eigendommen van benadeelden. De verdachte heeft tijdens het proces gezwegen en niet meegewerkt aan onderzoeken naar zijn persoon. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en deskundigenrapporten geconcludeerd dat de verdachte verantwoordelijk is voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan meerdere benadeelde partijen, waaronder [benadeelde 1], [benadeelde 4] en [naam vereniging]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842267-18
Datum uitspraak: 5 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 11 oktober 2018, 8 januari 2019, 15 augustus 2019, 11 oktober 2019, 8 januari 2020 (alle pro forma) en 21 september 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jonge en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 21 september 2020 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer brandbare (onder)delen van een boot/sloep, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een boot/sloep en/of een deel van een houten aanlegsteiger geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (andere) delen van een houten aanlegsteiger en/of (een) omliggende bo(o)t(en) en/of omliggende groenstroken, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk en wederrechtelijk een boot/sloep en/of een houten aanlegsteiger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of (een) tot nu toe onbekend gebleven perso()o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een autoband geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een personenauto (merk/type: Seat Ibiza), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto(band) van een personenauto (Seat Ibiza), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk
- vuur en/of
- brandbaar materiaal en/of
- een (brandend/smeulend) aanmaakblokje en/of
- een aansteker bij de autoband te houden/brengen en/of achter te laten;
3.
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoffen kap van een boot, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde stoffen kap van een boot geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een boot en/of de inboedel van deze boot, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde 3] en/of de vrouw/partner van [benadeelde 3] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 3] en/of de vrouw/partner van [benadeelde 3] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een houten deur, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een houten deur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een botenhuis/loods, althans een gebouw, en/of in dit gebouw aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Maassluis, gemeente Maassluis, en/of Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer brandbare (onder)delen van een boot/schip, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een boot/schip geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (een) omliggende bo(o)t(en)/schip/schepen en/of een houten aanlegsteiger en/of nabijgelegen straatmeubilair, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Maassluis opzettelijk en wederrechtelijk (een of meer onderdelen van) een boot/schip, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] , [benadeelde 1] , [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en
wederrechtelijk
- vuur en/of
- brandbaar materiaal en/of
- een (brandend/smeulend) aanmaakblokje en/of
- een aansteker bij de (onderdelen van de) boot te houden/brengen en/of achter te laten;
6.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Maassluis opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een houten bankje en/of een houten schutting, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een houten bankje en/of een houten schutting en/of een kunststof ton met gebruikt (frituur)vet en/of een metalen container met (rest)afval geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor meerdere althans een, zich in de omgeving van voornoemde bankje/schutting/ton/container bevindingen goed(eren) en/of het pand van [naam bedrijf 1] (gelegen aan de [adres bedrijf] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
7.
hij op of omstreeks 16 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer brandbare (onder)delen van een boot/schip, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een boot/schip geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een (houten) aanlegsteiger en/of (een) omliggende bo(o)t(en) en/of nabijgelegen straatmeubilair, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk en wederrechtelijk een boot/schip, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (een) (tot nu toe) onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle primair tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotities betoogd dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 6
Op 28 juni 2018 heeft [benadeelde 5] , eigenaresse van [naam bedrijf 1] aan de [adres bedrijf] te Maassluis, aangifte gedaan van brandstichting. [benadeelde 5] heeft verklaard dat zij op 23 juni 2018 omstreeks 08:30 uur door een buurman van de [naam bedrijf 1] werd geïnformeerd dat er brand was geweest op het plaatsje achter de [naam bedrijf 1] . De houten schutting op het plaatsje was hierdoor weggebrand, in een houten bankje dat voor de schutting stond waren grote brandgaten ontstaan, een ijzeren container had schroeischade opgelopen, de vuilniszakken in de container waren weggesmolten en een vetton was gedeeltelijk weggesmolten. [benadeelde 5] heeft verklaard dat de brand omstreeks 06:00 uur door de groenteboer is geblust. [2]
Verbalisanten hebben de beelden bekeken van camera’s die stonden gericht op het plaatsje achter de [naam bedrijf 1] . Op de camerabeelden is te zien dat in de nacht van 23 juni 2018 tussen 04:31 uur en 04:35 uur drie personen het plaatsje op komen lopen en zich rondom de daar staande picknicktafel begeven. Eén van deze personen (hierna te noemen: man 1) draagt donkere kleding en lichte schoenen, en heeft donker haar. Vanaf 05:40 uur is alleen man 1 nog in beeld. Vanaf dat moment zijn ook geen andere personen meer op de beelden te zien. Man 1 zit aan de tafel en kijkt regelmatig om zich heen. Hij staat een paar keer op en loopt een aantal keer (rokend) door beeld. Om 05:51 uur pakt hij iets witkleurigs van tafel en loopt hiermee naar de panden aan de rechterzijde van het beeld. Om 05:52 uur loopt hij snel weg via een pad aan de rechterzijde en verdwijnt vervolgens uit beeld. Om 05:58 uur is rechtsboven in beeld rook te zien. Om 05:59 uur is in een raam van een pand een oranje gloed te zien. [3]
Op 3 juli 2018 zijn
stillsvan de hiervoor genoemde camerabeelden aan verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] getoond. Zij hebben beiden verklaard dat zij de man op de foto herkenden als de verdachte, met wie zij beiden kort daarvoor (respectievelijk op 27 en 25 juni 2018) van dichtbij hadden gesproken. [4] Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft op 9 juli 2018 de bewegende camerabeelden bekeken. Ook zij herkende de man op de beelden als de verdachte, die zij op 4 juli 2018 nog had gehoord. [5]
Op 23 juli 2018 is [naam getuige 1] gehoord als getuige. Nadat de politie hem een
stillvan de camerabeelden had getoond verklaarde [naam getuige 1] dat hij op de beelden degene is met de groene jas en dat de man met de blauwe jas op deze
stillde verdachte betreft. [6]
Op 26 juli 2018 is [naam getuige 2] gehoord als getuige. Gevraagd naar een foto, die vlakbij [naam bedrijf 2] is vastgelegd, verklaarde hij dat hij ongeveer een maand daarvoor op die plek was geweest met [naam] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [naam] (de rechtbank begrijpt: [naam getuige 1] ). [7]
Een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar de brand bij [naam bedrijf 1] en de bevindingen neergelegd in een rapport. De deskundige heeft geconcludeerd dat de bevindingen aangaande het brandbeeld en de tijdlijn zeer veel waarschijnlijker zijn als de brand is ontstaan doordat kort voor het waarnemen van de rook op de camerabeelden open vuur werd achtergelaten, dan als de brand veel eerder die nacht zou zijn ontstaan uit het achterlaten van vuur of brandgevaarlijk materiaal. De deskundige heeft geconcludeerd dat het vuur had kunnen overslaan naar het dak van het naastgelegen pand, als de brand niet was geblust. [8]
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van de herkenningen door de verbalisanten en de verklaringen van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] dat de als man 1 aangeduide persoon op de camerabeelden de verdachte betreft. Voorts concludeert de rechtbank op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen dat het niet anders kan dan dat de verdachte, die, zeer kort voordat de brand ontstond, als enige nog op de plaats delict aanwezig was en daarvan bovendien gehaast wegliep, deze brand heeft aangestoken. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over dit feit, en daarmee geen alternatief scenario geschetst dat de redengevendheid van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen aantast. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 5
Op 1 juli 2018 heeft [benadeelde 4] aangifte gedaan van brandstichting op zijn boot. [benadeelde 4] heeft verklaard dat hij zijn boot, die in de [naam plaats 1] in Maassluis in het water lag, op 30 juni 2018 omstreeks 17:30 uur had verlaten. De boot was op dat moment in goede orde en [benadeelde 4] had geen werkzaamheden verricht waaruit mogelijk brand zou kunnen ontstaan. Op 1 juli 2018 om 09:15 uur werd [benadeelde 4] gebeld met de mededeling dat zijn boot in brand had gestaan. [9]
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft beschreven dat zij op 1 juli 2018 omstreeks 04:33 uur in een onopvallend voertuig op de [naam weg 1] in Maasland reed, toen zij uit de richting van de [naam plaats 1] een man van buitenlandse afkomst zag lopen. De man had een camelkleurige jas aan, die de verbalisant herkende van een foto van een mogelijke verdachte, die op een briefing was getoond. De man stopte iets in de rugtas die hij in zijn handen had en keek achterom, in de richting van de [naam plaats 1] . De verbalisant gaf haar bevindingen door aan het observatieteam en reed na dertig seconden verder in de richting van de [naam plaats 1] . Daar zag zij direct dat een boot in brand stond. De vlammen waren al drie tot vier meter hoog, en omdat het dekzeil nog gedeeltelijk intact was, had de verbalisant het vermoeden dat de brand net was aangestoken. Toen de verbalisant over de portofoon hoorde dat de man op de [naam plaats 2] was aangehouden, is zij naar het politievoertuig gelopen waar de verdachte in zat, en heeft zij de aangehouden man bekeken. Zij herkende de man voor honderd procent als de man met de camelkleurige jas en de rugtas, die zij was tegengekomen op de [naam weg 1] . De verbalisant heeft verklaard dat zij geen andere personen dan de verdachte is tegengekomen toen zij naar de brand toereed. [10]
Het observatieteam dat door [naam verbalisant 4] werd geïnformeerd over de man die over de [naam weg 1] liep, heeft de man direct na deze mededeling geobserveerd. Leden van het observatieteam hebben verklaard dat de man opvallend gedrag vertoonde. Zo begon hij plotseling te rennen, ging hij gehurkt in bosjes zitten, bukte hij bij een bruggetje en liep hij daar heen en weer. [11]
De door [naam verbalisant 4] beschreven en door het observatieteam geobserveerde man bleek de onderhavige verdachte te betreffen. De verbalisanten die hem aanhielden, hebben verklaard dat de verdachte, nadat hem de cautie was medegedeeld, uit zichzelf verklaarde: “Ik heb niets in brand gestoken, ik gooide alleen maar een papiertje weg.” [12] Tijdens de fouillering bleek dat de verdachte een werkende aansteker bij zich had. [13]
De deskundige van het NFI heeft aan de hand van foto’s beschreven dat de houten opbouw van de boot van [benadeelde 4] grotendeels door de brand is verwoest. Aan de linkerzijde van de opbouw zijn de resten van een instrumentenpaneel en elektrische bedrading te zien. De houten plaatmaterialen hiervan zijn door de brand zwaar aangetast en vrijwel geheel weggebrand. De binnenzijde van de toiletruimte is zwaar beroet. De rechterzijde van de opbouw laat een vergelijkbaar brandbeeld zien. In de kajuit zijn sporen zichtbaar van een hete rookaanslag die zich langs het plafond heeft verspreid. De inventaris heeft niet in brand gestaan, maar is wel door rook en brandresten bevuild. De deskundige heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn als de brand is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van open vuur, dan als de brand is ontstaan vanuit een technisch mankement. [14]
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank maken de omstandigheden dat de verdachte ’s nachts in de nabije omgeving van een net aangestoken brand is aangetroffen en verdacht gedrag vertoonde, hij in het bezit was van een werkende aansteker, hij spontaan verklaarde over brandstichting en bovendien niemand anders in de omgeving is waargenomen, in onderlinge samenhang bezien dat sprake is van een situatie die schreeuwt om een verklaring. Die heeft de verdachte echter niet gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die vuur bij de boot van [benadeelde 4] heeft gehouden, ten gevolge waarvan brand op de boot is ontstaan.
Uit het dossier blijkt dat de boot op het moment van de brand aan een stenen kade lag en dat zich in de directe omgeving van de boot geen andere boten of goederen bevonden, waarvoor gemeen gevaar te duchten was. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde brandstichting. Wel is het handelen van de verdachte te kwalificeren als vernieling. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 3 en feit 4
In de vroege ochtend van 30 juni 2018 heeft [benadeelde 3] aangifte gedaan van brandstichting op zijn boot. [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij zijn boot had aangelegd aan een steiger aan het [naam plaats 3] in Maasland en dat hij die nacht samen met zijn vrouw op de boot lag te slapen, toen hij omstreeks 05:20 uur wakker werd van geknetter. Toen het geknetter harder werd liep hij vanuit de slaapkamer de kuip in en zag hij dat de kuip vol stond met rook en de kap van de boot in brand stond. Hij schreeuwde zijn vrouw wakker. Omdat hij niet meer aan de walkant de boot uit kon, ritste hij de kap aan de waterzijde open, waar hij het dek op kon komen. Vervolgens pakte hij een brandblusser en bluste hij de kap. [15]
Verbalisanten [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] hebben verklaard dat zij op 30 juni 2018 omstreeks 05:30 uur de melding ontvingen dat aan de [naam plaats 3] in Maasland een boot in brand had gestaan. Hierop reden de verbalisanten vanaf de [naam weg 2] het [naam weg 3] op, dat uitkomt bij de [naam plaats 3] . Op het moment dat de verbalisanten het [naam weg 3] op reden, zagen zij een persoon hen tegemoet lopen. Deze persoon keek schichtig om zich heen. Verbalisant [naam verbalisant 5] herkende de persoon direct als onderhavige verdachte, van wie in de briefing bij aanvang van de dienst een foto was getoond. Er was op dat moment verder niemand op straat, en de verbalisanten zijn verder ook niemand tegengekomen op het [naam weg 3] . De locatie van de brand aan de [naam plaats 3] bevond zich op ongeveer zeshonderd meter afstand van de plaats waar de verbalisanten de verdachte zagen lopen. [naam verbalisant 5] reed vervolgens terug naar de [naam weg 2] en zag daar de verdachte, rokend, lopen. [16]
De deskundige van het NFI heeft aan de hand van foto’s beschreven dat de kap van de boot van [benadeelde 3] vanaf de achterzijde aan de walkant door de brand deels is weggebrand. In de boot zelf zijn wel brandresten aangetroffen, maar daar zijn geen sporen van brand te zien. Hierdoor is uitgesloten dat de kap in brand is geraakt door een brand die in de boot zou zijn ontstaan en blijft als enige mogelijkheid over dat de kap in brand is geraakt door het bijbrengen van vuur. De deskundige heeft geconcludeerd dat de brand zich naar alle waarschijnlijkheid over de hele boot zou hebben uitgebreid, als deze niet voortijdig zou zijn geblust. [17]
Nadat verbalisanten [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] de verdachte kort na de melding van de brand op de boot van aangever [benadeelde 3] op de [naam weg 2] hadden zien lopen, reden zij omstreeks 05:55 uur wederom het Breedveldpad op. Toen zij de auto voor het daar gelegen [naam vereniging] parkeerden en uitstapten roken zij een enorme brandlucht en zagen zij rook achter de deur van het houten schuurtje naast het [naam vereniging] vandaan komen. De houten deuren van het schuurtje knetterden en op de grond lagen tegen de deur verbrande snippers. [18]
Het [naam vereniging] ligt op ongeveer zeshonderd meter afstand van de boot van aangever [benadeelde 3] . [19]
[benadeelde 6] heeft namens [naam vereniging] , gevestigd aan het [adres vereniging] , aangifte gedaan van brandstichting. [benadeelde 6] heeft verklaard dat de houten/stenen berging die in brand stond de botenloods van de [naam vereniging] betreft, en dat de zijdeur en het kozijn van het gebouw schade hebben opgelopen door de brand. [20]
Verbalisanten die de ochtend na de brand sporenonderzoek hebben verricht op de plaats delict hebben beschreven dat een deur aan de linkerzijde van het gebouw op twee plekken brandschade had opgelopen. Op het metalen rooster voor de deur troffen de verbalisanten verbrande delen gegolfd karton aan. [21]
De deskundige van het NFI heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn als de brand bij de deur opzettelijk is veroorzaakt, dan dat die daar door achteloos handelen is ontstaan. De deskundige heeft opgemerkt dat de brand tijdig is ontdekt en geblust. Als de brand in de deur de gelegenheid had gekregen zich verder te ontwikkelen, was die waarschijnlijk tot aan de bovenkant van de deur gekomen en had deze zodoende de dakconstructie kunnen bereiken. De warmte had zich op die manier makkelijk in de schuur kunnen uitbreiden en de brand had naar het [naam vereniging] kunnen overslaan. [22]
Conclusie ten aanzien van de feiten 3 en 4
De rechtbank concludeert dat de verdachte, schichtig om zich heen kijkend, is aangetroffen, lopend op het [naam weg 3] , in de nabije omgeving van een kort daarvoor aangestoken brand in een [naam vereniging] , dat ligt aan het [naam weg 3] , terwijl vaststaat dat hij komt uit de richting van een even daarvoor en een paar honderd meter verderop zojuist in brand gestoken boot. Het is dan tussen 5.20 en 5.30 uur. De verbalisanten hebben geen andere personen zien lopen. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank een situatie die schreeuwt om een verklaring van de verdachte. Die verklaring is uitgebleven.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Vrijspraak
Van de andere tenlastegelegde feiten zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
Feit 1
Onder feit 1 wordt de verdachte verweten dat hij de boot en de aanlegsteiger van [benadeelde 1] op 26 juni 2018 in brand heeft gestoken.
De rechtbank stelt vast dat de deskundige van het NFI heeft geconcludeerd dat op basis van de ontvangen informatie niet met zekerheid een brandoorzaak is aan te wijzen en geen uitspraak valt te doen over de kans van een spontane brand ten opzichte van de kans op een opzettelijk veroorzaakte brand. Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de brand is aangestoken, en verder bewijs ontbreekt, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 2
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij op 26 juni 2018 in Maasland met behulp van een aanmaakblokje een autoband van de auto van [benadeelde 7] in brand heeft gestoken.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waarin is weergegeven dat een getuige de verdachte heeft herkend, als degene die zij om 01:45 uur heeft zien fietsen vanuit de richting van de [naam weg 4] te Maasland. Zij hoorde iets later een klap. Hoewel deze klap mogelijk het klappen van de autoband was, staat dat niet vast. Meer direct bewijs is er niet en de verdachte is niet in de buurt van de auto zelf gezien. Dit alles maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit is.
Feit 7
Onder feit 7 wordt de verdachte verweten dat hij op 16 juni 2018 in Maasland brand heeft gesticht op een boot.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan. Het dossier bevat geen aangifte en het NFI heeft geen onderzoek gedaan naar deze brand, zodat niets bekend is over de conditie waarin de boot voor de brand verkeerde, de oorzaak van de brand en (daarmee) de mogelijkheid van een spontane brand. Dat een filmpje van de brand op de telefoon van de verdachte is aangetroffen en hij dus kennelijk ten tijde van de brand aanwezig was, is opvallend, maar gezien het voorgaande onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
3.
op 30 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoffen kap van een boot, ten gevolge waarvan voornoemde stoffen kap van een boot is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een boot en de inboedel van deze boot en levensgevaar voor [benadeelde 3] en de vrouw van [benadeelde 3] te duchten was;
4.
op 30 juni 2018 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een houten deur, ten gevolge waarvan een houten deur gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een botenhuis/loods, althans een gebouw, en in dit gebouw aanwezige goederen te duchten was;
5.
op 1 juli 2018 te Maassluis opzettelijk en wederrechtelijk onderdelen van een boot/schip, toebehorende aan [benadeelde 4] , heeft vernield en beschadigd en onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk vuur bij de onderdelen van de boot te houden/brengen en/of achter te laten;
6.
op 23 juni 2018 te Maassluis opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een houten bankje en een houten schutting, ten gevolge waarvan een houten bankje en een houten schutting en een kunststof ton met gebruikt frituurvet en een metalen container met restafval geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor meerdere zich in de omgeving van voornoemde bankje/schutting/ton/container bevindende goederen en het pand van [naam bedrijf 1] , gelegen aan de [adres bedrijf] , te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie te hoog is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen en bovendien geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de verdachte niet gemotiveerd is hieraan mee te werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in een week tijd schuldig gemaakt aan drie brandstichtingen en een vernieling door het in brand steken van onderdelen van een boot.
Op 23 juni 2018 heeft de verdachte brand gesticht bij [naam bedrijf 1] in Maassluis. Hij heeft toen diverse goederen die achter deze [naam bedrijf 1] op een plaatsje stonden in brand gestoken, waaronder een houten schutting en een ton met gebruikt frituurvet. Als de brand niet op tijd was geblust, had deze kunnen overslaan op het naastgelegen pand.
Op 30 juni 2018 heeft de verdachte brand gesticht op de boot van aangever [benadeelde 3] , door vuur in aanraking te brengen met de stoffen kap van die boot. [benadeelde 3] en zijn vrouw lagen op dat moment - het was omstreeks 05:20 uur - te slapen op de boot. [benadeelde 3] werd wakker van geknetter en zag dat zijn boot vol stond met rook. Hij heeft vervolgens zijn vrouw wakker geschreeuwd en is via de waterzijde uit de boot geklommen.
Op 30 juni 2018 heeft de verdachte brand gesticht in het botenhuis van de [naam vereniging] van Maasland, door de houten deur van dat gebouw in aanraking te brengen met vuur. Ook hier had de brand gemakkelijk kunnen overslaan naar het gebouw van de [naam vereniging] , als deze niet op tijd was geblust.
Op 1 juli 2018 heeft de verdachte de boot van aangever [benadeelde 4] vernield, door vuur bij de boot te houden. De boot is hierdoor voor een groot deel verwoest.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De verdachte heeft de eigenaren van de [naam bedrijf 1] en de boten, en de [naam vereniging] materiële schade toegebracht. Maar erger nog zijn de gevoelens van angst en onveiligheid die deze feiten hebben veroorzaakt.
Uit de vorderingen tot schadevergoeding die de slachtoffers hebben ingediend, blijkt dat de verdachte hen financiële en emotionele schade heeft toegebracht. [benadeelde 4] heeft ter zitting verklaard dat hij zijn boot, die hij ten tijde van de brand al 26 jaar bezat, beschouwde als een tweede woning, en dat de gebeurtenis veel impact heeft gehad op hem en zijn vrouw.
De meest ernstige zaak betreft de brandstichting bij de boot van [benadeelde 3] . De verdachte heeft met zijn handelen welbewust een groot en levensbedreigend gevaar veroorzaakt en het risico genomen dat de brand onbeheersbaar zou worden. Het is deze keer goed afgelopen, maar dat komt alleen doordat [benadeelde 3] wakker is geworden en adequaat heeft gehandeld. Aan de verdachte is deze goede afloop niet te danken. [benadeelde 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat de gebeurtenis veel impact heeft gehad op hem en zijn vrouw en hen veel angst heeft aangejaagd. De rechtbank acht dit ook alleszins voorstelbaar.
Tot slot heeft de verdachte met zijn handelen ook overige bewoners van Maassluis en Maasland schrik aangejaagd en gezorgd voor gevoelens van angst en onrust.
De verdachte heeft bij de gevolgen van zijn handelen kennelijk geen moment stilgestaan toen hij de feiten pleegde. Hoewel het de verdachte vrijstaat om zich op zijn zwijgrecht te beroepen, maakt dat wel dat het voorstelbaar is dat de slachtoffers en de wijdere omgeving mogelijk geen vertrouwen hebben dat dit niet nog een keer gaat gebeuren.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, met name van feit 3, alsmede op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel enkel oplegging van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur op zijn plaats.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend strafblad van 19 augustus 2020. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapporten van L. Heukelom (psycholoog) en G.C.G.M. Broekman (psychiater), van respectievelijk 7 en 11 september 2018. Uit deze rapporten komt naar voren dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek door deze gedragsdeskundigen. De vraag of bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is daarom door hen niet beantwoord. Evenmin is een gedragskundige advisering over een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader gegeven.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies dat op 19 maart 2020 over de verdachte is opgesteld. Uit het rapport blijkt dat de verdachte (mogelijk) problemen ondervindt op meerdere leefgebieden, waaronder dagbesteding, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Uit het rapport volgt verder dat de begeleidingstrajecten die de verdachte eerder bij de reclassering heeft doorlopen moeizaam verliepen. De verdachte had een gesloten houding en wekte de indruk het toezicht niet serieus te nemen. Ook tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte zich niet gehouden aan de voorwaarden. Hij kwam afspraken niet na en was ongemotiveerd. Een waarschuwingsgesprek met de officier van justitie heeft niet geholpen, aangezien de verdachte kort na het gesprek werd aangehouden vanwege onder andere het overtreden van het drugsverbod. Omdat de verdachte de bewezenverklaarde feiten ontkent en niet heeft meegewerkt met de onderzoeken naar zijn persoon kan de reclassering het gevaar op herhaling niet inschatten. Het risico op onttrekking aan voorwaarden schat de reclassering in als hoog. Zij adviseert de rechtbank de verdachte in geval van veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, een locatiegebod, meewerken aan middelencontrole en een inspanningsverplichting om een zinvolle dagbesteding te verkrijgen en te behouden, maar merkt daarbij ook op dat de verdachte niet gemotiveerd is tot enige vorm van begeleiding vanuit de reclassering. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij niet wil en zal meewerken aan begeleiding vanuit de reclassering en zich niet zal houden aan bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt van oplegging van een forse gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de straf voorwaardelijk zal worden opgelegd en zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden.
Gelet op de afwerende houding van de verdachte ten aanzien van (verplichte) hulpverlening, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van bijzondere voorwaarden, ook al deelt zij de zorgen van de reclassering. De rechtbank zal hiertoe, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, dan ook niet overgaan. Het grote voorwaardelijke gedeelte van de straf zal de verdachte ervan moeten weerhouden om opnieuw soortgelijke of andere strafbare feiten te plegen.
De rechtbank, zal nu sprake is van recidivegevaar en de twaalfjaarsgrond, de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis te kunnen dragen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] (feit 1)
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 6.959,10, bestaande uit materiële schade.
[naam vereniging] (feit 4)
[naam vereniging] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 1.706,10, bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 4] (feit 5)
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 25.689,07, bestaande uit € 25.389,07 aan materiële schade en
€ 300,- aan immateriële schade.
[benadeelde 8] (feit 5)
[benadeelde 8] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 300,-, bestaande uit immateriële schade.
[naam bedrijf 1] (feit 6)
[naam bedrijf 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 641,25, bestaande uit materiële schade.
[benadeelde 5] (feit 6)
[benadeelde 5] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 225,-, bestaande uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van alle benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, te vermeerderen met de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vorderingen van de benadeelde partijen betwist overeenkomstig zijn pleitnotities.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1] (feit 1)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
[naam vereniging] (feit 4)
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade ter grootte van het gevorderde bedrag heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering daarom in het geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 juni 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.706,10, ten behoeve van [naam vereniging] .
[benadeelde 4] (feit 5)
De gevorderde materiële schadevergoeding van € 25.389,07 bestaat uit € 6.438,- aan schade aan de inboedel van de boot en € 18.951,07 aan schade aan de boot zelf.
De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van de schade aan de inboedel in beginsel voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank ziet wel aanleiding om daarbij uit te gaan van de waarde van de verloren gegane inboedel en niet van de nieuwwaarde. De rechtbank acht een vergoeding van de helft van de opgegeven waarde redelijk. Zij zal de helft van deze post (€ 3.219,-) toewijzen en het meer gevorderde afwijzen.
De rechtbank acht ook de vordering tot vergoeding van de schade aan de boot zelf in beginsel voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank houdt er rekening mee dat de benadeelde partij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bij het repareren van de boot ook goederen heeft vervangen die de komende jaren (pas) aan vervanging toe zouden zijn. De rechtbank zal ook van deze post naar redelijkheid slechts de helft (€ 9.475,54) toewijzen en het meer gevorderde afwijzen.
De rechtbank zal de vordering van materiële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 12.694,54.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover voor de beoordeling van belang, meebrengt dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld en is ook niet gebleken. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in haar persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).
Begrijpelijkerwijs heeft de benadeelde partij veel verdriet ondervonden van het bewezenverklaarde feit. Daarmee is, zonder nadere onderbouwing, echter niet gegeven dat sprake is van daadwerkelijk naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding daarom afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juli 2018, omdat vast is komen te staan dat de materiële schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.694,54, ten behoeve van [benadeelde 4] .
[benadeelde 8] (feit 5)
De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade. Net als in het geval van haar echtgenoot [benadeelde 4] heeft de rechtbank er begrip voor dat de benadeelde partij veel verdriet heeft ondervonden van het bewezenverklaarde feit. Ook hier is evenwel,
- zoals ook hiervoor is overwogen - zonder nadere onderbouwing, niet gegeven dat sprake is van daadwerkelijk naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding daarom afwijzen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
[naam bedrijf 1] (feit 6)
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade ter grootte van het gevorderde bedrag heeft geleden door het onder 6 bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst erop dat de benadeelde partij ter vervanging van haar verbrande bankje een
gebruiktbankje heeft gekocht via Marktplaats: het daarvoor gevorderde bedrag is alleszins redelijk. De rechtbank zal de vordering daarom in haar geheel toewijzen, met uitzondering van de BTW van de reparatie aan de schutting, nu deze kan worden verrekend. De vordering wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 554,84 en voor het overige afgewezen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 juni 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 6 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 554,84 ten behoeve van [naam bedrijf 1] .
[benadeelde 5] (feit 6)
De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade. Met verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals opgenomen bij de beoordeling van vordering van [benadeelde 4] , overweegt de rechtbank dat zij er begrip voor heeft dat de benadeelde partij erg is geschrokken van het bewezenverklaarde feit. Zonder nadere onderbouwing is evenwel niet gegeven dat sprake is van daadwerkelijk naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding daarom afwijzen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 5 primair en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3, 4, 5 subsidiair en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 5 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen en onbruikbaar maken;
ten aanzien van feit 6:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (tien) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
[benadeelde 1]
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[naam vereniging]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.706,10 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam vereniging] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.706,10 ten behoeve van [naam vereniging] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[benadeelde 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 12.694,54 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 4] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 12.694,54 ten behoeve van [benadeelde 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 98 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[benadeelde 8]
wijst de vordering tot schadevergoeding af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[naam bedrijf 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 554,84 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 juni 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam bedrijf 1] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 554,84 ten behoeve van [naam bedrijf 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[benadeelde 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2018.169306, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland-Delft (doorgenummerd blz. 1 t/m 410).
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] , blz. 249-250.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 255-256; proces-verbaal van bevindingen, blz. 257.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 259; proces-verbaal van bevindingen, blz. 260.
5.Proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz. 263.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] , blz. 304.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] , blz. 311.
8.Een geschrift, te weten een NFI-rapport brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van diverse branden in Maasland en Maassluis in juni en juli 2018, d.d. 12 december 2019, opgesteld en ondertekend door ing. [naam] , blz. 18-19.
9.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] , blz. 123.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 130-131.
11.Proces-verbaal van observatie zondag 1 juli 2018, blz. 173.
12.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 21-22.
13.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 171.
14.Een geschrift, te weten een NFI-rapport brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van diverse branden in Maasland en Maassluis in juni en juli 2018, d.d. 12 december 2019, opgesteld en ondertekend door ing. [naam] , blz. 15-16.
15.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , blz. 107.
16.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 100.
17.Een geschrift, te weten een NFI-rapport brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van diverse branden in Maasland en Maassluis in juni en juli 2018, d.d. 12 december 2019, opgesteld en ondertekend door ing. [naam] , blz. 14.
18.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 101.
19.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 109.
20.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6] namens [naam vereniging] , blz. 94.
21.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 380.
22.Een geschrift, te weten een NFI-rapport brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van diverse branden in Maasland en Maassluis in juni en juli 2018, d.d. 12 december 2019, opgesteld en ondertekend door ing. [naam] , blz. 13.