3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Op 28 juni 2018 heeft [benadeelde 5] , eigenaresse van [naam bedrijf 1] aan de [adres bedrijf] te Maassluis, aangifte gedaan van brandstichting. [benadeelde 5] heeft verklaard dat zij op 23 juni 2018 omstreeks 08:30 uur door een buurman van de [naam bedrijf 1] werd geïnformeerd dat er brand was geweest op het plaatsje achter de [naam bedrijf 1] . De houten schutting op het plaatsje was hierdoor weggebrand, in een houten bankje dat voor de schutting stond waren grote brandgaten ontstaan, een ijzeren container had schroeischade opgelopen, de vuilniszakken in de container waren weggesmolten en een vetton was gedeeltelijk weggesmolten. [benadeelde 5] heeft verklaard dat de brand omstreeks 06:00 uur door de groenteboer is geblust.
Verbalisanten hebben de beelden bekeken van camera’s die stonden gericht op het plaatsje achter de [naam bedrijf 1] . Op de camerabeelden is te zien dat in de nacht van 23 juni 2018 tussen 04:31 uur en 04:35 uur drie personen het plaatsje op komen lopen en zich rondom de daar staande picknicktafel begeven. Eén van deze personen (hierna te noemen: man 1) draagt donkere kleding en lichte schoenen, en heeft donker haar. Vanaf 05:40 uur is alleen man 1 nog in beeld. Vanaf dat moment zijn ook geen andere personen meer op de beelden te zien. Man 1 zit aan de tafel en kijkt regelmatig om zich heen. Hij staat een paar keer op en loopt een aantal keer (rokend) door beeld. Om 05:51 uur pakt hij iets witkleurigs van tafel en loopt hiermee naar de panden aan de rechterzijde van het beeld. Om 05:52 uur loopt hij snel weg via een pad aan de rechterzijde en verdwijnt vervolgens uit beeld. Om 05:58 uur is rechtsboven in beeld rook te zien. Om 05:59 uur is in een raam van een pand een oranje gloed te zien.
Op 3 juli 2018 zijn
stillsvan de hiervoor genoemde camerabeelden aan verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] getoond. Zij hebben beiden verklaard dat zij de man op de foto herkenden als de verdachte, met wie zij beiden kort daarvoor (respectievelijk op 27 en 25 juni 2018) van dichtbij hadden gesproken.Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft op 9 juli 2018 de bewegende camerabeelden bekeken. Ook zij herkende de man op de beelden als de verdachte, die zij op 4 juli 2018 nog had gehoord.
Op 23 juli 2018 is [naam getuige 1] gehoord als getuige. Nadat de politie hem een
stillvan de camerabeelden had getoond verklaarde [naam getuige 1] dat hij op de beelden degene is met de groene jas en dat de man met de blauwe jas op deze
stillde verdachte betreft.
Op 26 juli 2018 is [naam getuige 2] gehoord als getuige. Gevraagd naar een foto, die vlakbij [naam bedrijf 2] is vastgelegd, verklaarde hij dat hij ongeveer een maand daarvoor op die plek was geweest met [naam] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [naam] (de rechtbank begrijpt: [naam getuige 1] ).
Een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar de brand bij [naam bedrijf 1] en de bevindingen neergelegd in een rapport. De deskundige heeft geconcludeerd dat de bevindingen aangaande het brandbeeld en de tijdlijn zeer veel waarschijnlijker zijn als de brand is ontstaan doordat kort voor het waarnemen van de rook op de camerabeelden open vuur werd achtergelaten, dan als de brand veel eerder die nacht zou zijn ontstaan uit het achterlaten van vuur of brandgevaarlijk materiaal. De deskundige heeft geconcludeerd dat het vuur had kunnen overslaan naar het dak van het naastgelegen pand, als de brand niet was geblust.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van de herkenningen door de verbalisanten en de verklaringen van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] dat de als man 1 aangeduide persoon op de camerabeelden de verdachte betreft. Voorts concludeert de rechtbank op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen dat het niet anders kan dan dat de verdachte, die, zeer kort voordat de brand ontstond, als enige nog op de plaats delict aanwezig was en daarvan bovendien gehaast wegliep, deze brand heeft aangestoken. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over dit feit, en daarmee geen alternatief scenario geschetst dat de redengevendheid van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen aantast. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Op 1 juli 2018 heeft [benadeelde 4] aangifte gedaan van brandstichting op zijn boot. [benadeelde 4] heeft verklaard dat hij zijn boot, die in de [naam plaats 1] in Maassluis in het water lag, op 30 juni 2018 omstreeks 17:30 uur had verlaten. De boot was op dat moment in goede orde en [benadeelde 4] had geen werkzaamheden verricht waaruit mogelijk brand zou kunnen ontstaan. Op 1 juli 2018 om 09:15 uur werd [benadeelde 4] gebeld met de mededeling dat zijn boot in brand had gestaan.
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft beschreven dat zij op 1 juli 2018 omstreeks 04:33 uur in een onopvallend voertuig op de [naam weg 1] in Maasland reed, toen zij uit de richting van de [naam plaats 1] een man van buitenlandse afkomst zag lopen. De man had een camelkleurige jas aan, die de verbalisant herkende van een foto van een mogelijke verdachte, die op een briefing was getoond. De man stopte iets in de rugtas die hij in zijn handen had en keek achterom, in de richting van de [naam plaats 1] . De verbalisant gaf haar bevindingen door aan het observatieteam en reed na dertig seconden verder in de richting van de [naam plaats 1] . Daar zag zij direct dat een boot in brand stond. De vlammen waren al drie tot vier meter hoog, en omdat het dekzeil nog gedeeltelijk intact was, had de verbalisant het vermoeden dat de brand net was aangestoken. Toen de verbalisant over de portofoon hoorde dat de man op de [naam plaats 2] was aangehouden, is zij naar het politievoertuig gelopen waar de verdachte in zat, en heeft zij de aangehouden man bekeken. Zij herkende de man voor honderd procent als de man met de camelkleurige jas en de rugtas, die zij was tegengekomen op de [naam weg 1] . De verbalisant heeft verklaard dat zij geen andere personen dan de verdachte is tegengekomen toen zij naar de brand toereed.
Het observatieteam dat door [naam verbalisant 4] werd geïnformeerd over de man die over de [naam weg 1] liep, heeft de man direct na deze mededeling geobserveerd. Leden van het observatieteam hebben verklaard dat de man opvallend gedrag vertoonde. Zo begon hij plotseling te rennen, ging hij gehurkt in bosjes zitten, bukte hij bij een bruggetje en liep hij daar heen en weer.
De door [naam verbalisant 4] beschreven en door het observatieteam geobserveerde man bleek de onderhavige verdachte te betreffen. De verbalisanten die hem aanhielden, hebben verklaard dat de verdachte, nadat hem de cautie was medegedeeld, uit zichzelf verklaarde: “Ik heb niets in brand gestoken, ik gooide alleen maar een papiertje weg.”Tijdens de fouillering bleek dat de verdachte een werkende aansteker bij zich had.
De deskundige van het NFI heeft aan de hand van foto’s beschreven dat de houten opbouw van de boot van [benadeelde 4] grotendeels door de brand is verwoest. Aan de linkerzijde van de opbouw zijn de resten van een instrumentenpaneel en elektrische bedrading te zien. De houten plaatmaterialen hiervan zijn door de brand zwaar aangetast en vrijwel geheel weggebrand. De binnenzijde van de toiletruimte is zwaar beroet. De rechterzijde van de opbouw laat een vergelijkbaar brandbeeld zien. In de kajuit zijn sporen zichtbaar van een hete rookaanslag die zich langs het plafond heeft verspreid. De inventaris heeft niet in brand gestaan, maar is wel door rook en brandresten bevuild. De deskundige heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn als de brand is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van open vuur, dan als de brand is ontstaan vanuit een technisch mankement.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank maken de omstandigheden dat de verdachte ’s nachts in de nabije omgeving van een net aangestoken brand is aangetroffen en verdacht gedrag vertoonde, hij in het bezit was van een werkende aansteker, hij spontaan verklaarde over brandstichting en bovendien niemand anders in de omgeving is waargenomen, in onderlinge samenhang bezien dat sprake is van een situatie die schreeuwt om een verklaring. Die heeft de verdachte echter niet gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die vuur bij de boot van [benadeelde 4] heeft gehouden, ten gevolge waarvan brand op de boot is ontstaan.
Uit het dossier blijkt dat de boot op het moment van de brand aan een stenen kade lag en dat zich in de directe omgeving van de boot geen andere boten of goederen bevonden, waarvoor gemeen gevaar te duchten was. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde brandstichting. Wel is het handelen van de verdachte te kwalificeren als vernieling. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
In de vroege ochtend van 30 juni 2018 heeft [benadeelde 3] aangifte gedaan van brandstichting op zijn boot. [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij zijn boot had aangelegd aan een steiger aan het [naam plaats 3] in Maasland en dat hij die nacht samen met zijn vrouw op de boot lag te slapen, toen hij omstreeks 05:20 uur wakker werd van geknetter. Toen het geknetter harder werd liep hij vanuit de slaapkamer de kuip in en zag hij dat de kuip vol stond met rook en de kap van de boot in brand stond. Hij schreeuwde zijn vrouw wakker. Omdat hij niet meer aan de walkant de boot uit kon, ritste hij de kap aan de waterzijde open, waar hij het dek op kon komen. Vervolgens pakte hij een brandblusser en bluste hij de kap.
Verbalisanten [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] hebben verklaard dat zij op 30 juni 2018 omstreeks 05:30 uur de melding ontvingen dat aan de [naam plaats 3] in Maasland een boot in brand had gestaan. Hierop reden de verbalisanten vanaf de [naam weg 2] het [naam weg 3] op, dat uitkomt bij de [naam plaats 3] . Op het moment dat de verbalisanten het [naam weg 3] op reden, zagen zij een persoon hen tegemoet lopen. Deze persoon keek schichtig om zich heen. Verbalisant [naam verbalisant 5] herkende de persoon direct als onderhavige verdachte, van wie in de briefing bij aanvang van de dienst een foto was getoond. Er was op dat moment verder niemand op straat, en de verbalisanten zijn verder ook niemand tegengekomen op het [naam weg 3] . De locatie van de brand aan de [naam plaats 3] bevond zich op ongeveer zeshonderd meter afstand van de plaats waar de verbalisanten de verdachte zagen lopen. [naam verbalisant 5] reed vervolgens terug naar de [naam weg 2] en zag daar de verdachte, rokend, lopen.
De deskundige van het NFI heeft aan de hand van foto’s beschreven dat de kap van de boot van [benadeelde 3] vanaf de achterzijde aan de walkant door de brand deels is weggebrand. In de boot zelf zijn wel brandresten aangetroffen, maar daar zijn geen sporen van brand te zien. Hierdoor is uitgesloten dat de kap in brand is geraakt door een brand die in de boot zou zijn ontstaan en blijft als enige mogelijkheid over dat de kap in brand is geraakt door het bijbrengen van vuur. De deskundige heeft geconcludeerd dat de brand zich naar alle waarschijnlijkheid over de hele boot zou hebben uitgebreid, als deze niet voortijdig zou zijn geblust.
Nadat verbalisanten [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] de verdachte kort na de melding van de brand op de boot van aangever [benadeelde 3] op de [naam weg 2] hadden zien lopen, reden zij omstreeks 05:55 uur wederom het Breedveldpad op. Toen zij de auto voor het daar gelegen [naam vereniging] parkeerden en uitstapten roken zij een enorme brandlucht en zagen zij rook achter de deur van het houten schuurtje naast het [naam vereniging] vandaan komen. De houten deuren van het schuurtje knetterden en op de grond lagen tegen de deur verbrande snippers.
Het [naam vereniging] ligt op ongeveer zeshonderd meter afstand van de boot van aangever [benadeelde 3] .
[benadeelde 6] heeft namens [naam vereniging] , gevestigd aan het [adres vereniging] , aangifte gedaan van brandstichting. [benadeelde 6] heeft verklaard dat de houten/stenen berging die in brand stond de botenloods van de [naam vereniging] betreft, en dat de zijdeur en het kozijn van het gebouw schade hebben opgelopen door de brand.
Verbalisanten die de ochtend na de brand sporenonderzoek hebben verricht op de plaats delict hebben beschreven dat een deur aan de linkerzijde van het gebouw op twee plekken brandschade had opgelopen. Op het metalen rooster voor de deur troffen de verbalisanten verbrande delen gegolfd karton aan.
De deskundige van het NFI heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn als de brand bij de deur opzettelijk is veroorzaakt, dan dat die daar door achteloos handelen is ontstaan. De deskundige heeft opgemerkt dat de brand tijdig is ontdekt en geblust. Als de brand in de deur de gelegenheid had gekregen zich verder te ontwikkelen, was die waarschijnlijk tot aan de bovenkant van de deur gekomen en had deze zodoende de dakconstructie kunnen bereiken. De warmte had zich op die manier makkelijk in de schuur kunnen uitbreiden en de brand had naar het [naam vereniging] kunnen overslaan.
Conclusie ten aanzien van de feiten 3 en 4
De rechtbank concludeert dat de verdachte, schichtig om zich heen kijkend, is aangetroffen, lopend op het [naam weg 3] , in de nabije omgeving van een kort daarvoor aangestoken brand in een [naam vereniging] , dat ligt aan het [naam weg 3] , terwijl vaststaat dat hij komt uit de richting van een even daarvoor en een paar honderd meter verderop zojuist in brand gestoken boot. Het is dan tussen 5.20 en 5.30 uur. De verbalisanten hebben geen andere personen zien lopen. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank een situatie die schreeuwt om een verklaring van de verdachte. Die verklaring is uitgebleven.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Vrijspraak
Van de andere tenlastegelegde feiten zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
Onder feit 1 wordt de verdachte verweten dat hij de boot en de aanlegsteiger van [benadeelde 1] op 26 juni 2018 in brand heeft gestoken.
De rechtbank stelt vast dat de deskundige van het NFI heeft geconcludeerd dat op basis van de ontvangen informatie niet met zekerheid een brandoorzaak is aan te wijzen en geen uitspraak valt te doen over de kans van een spontane brand ten opzichte van de kans op een opzettelijk veroorzaakte brand. Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de brand is aangestoken, en verder bewijs ontbreekt, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij op 26 juni 2018 in Maasland met behulp van een aanmaakblokje een autoband van de auto van [benadeelde 7] in brand heeft gestoken.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waarin is weergegeven dat een getuige de verdachte heeft herkend, als degene die zij om 01:45 uur heeft zien fietsen vanuit de richting van de [naam weg 4] te Maasland. Zij hoorde iets later een klap. Hoewel deze klap mogelijk het klappen van de autoband was, staat dat niet vast. Meer direct bewijs is er niet en de verdachte is niet in de buurt van de auto zelf gezien. Dit alles maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit is.
Onder feit 7 wordt de verdachte verweten dat hij op 16 juni 2018 in Maasland brand heeft gesticht op een boot.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan. Het dossier bevat geen aangifte en het NFI heeft geen onderzoek gedaan naar deze brand, zodat niets bekend is over de conditie waarin de boot voor de brand verkeerde, de oorzaak van de brand en (daarmee) de mogelijkheid van een spontane brand. Dat een filmpje van de brand op de telefoon van de verdachte is aangetroffen en hij dus kennelijk ten tijde van de brand aanwezig was, is opvallend, maar gezien het voorgaande onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.