ECLI:NL:RBDHA:2020:9679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
09/151047-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes op ex-partner

Op 5 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op haar ex-partner. De feiten vonden plaats op 8 juni 2020, toen de verdachte, tijdens een ruzie, met een mes meermalen op het lichaam van haar ex-partner stak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op twee momenten met een mes van twintig centimeter in de richting van het bovenlichaam van de ex-partner heeft gestoken, wat leidde tot verwondingen aan zijn schouder en duim. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat zij zich afgewezen voelde en in een hevige gemoedstoestand verkeerde, wat haar gedrag beïnvloedde. De officier van justitie heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en heeft om een lichtere straf gevraagd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van relatief korte duur op te leggen, met een langere voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden, gericht op behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte en het feit dat zij al eerder hulp zocht voor haar problematiek. De uitspraak benadrukt het belang van speciale preventie en behandeling boven vergelding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/151047-20
Datum uitspraak: 5 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Koenders en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. L. Windhorst naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 8 juni 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de hand en/of in de schouder en/of in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 8 juni 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de hand en/of in de schouder en/of in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 8 juni 2020 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan tegen de verdachte, destijds zijn partner. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 17:30 uur thuis was met de verdachte en dat hij naar de slaapkamer was gegaan omdat zij ruzie hadden. Kort hierna kwam de verdachte met een keukenmes in haar rechterhand de slaapkamer binnen. Zij riep met verheven stem dat [slachtoffer] haar moest steunen en maakte een stekende beweging met haar rechterhand, waardoor de punt van het mes op de linkerschouder van [slachtoffer] kwam. [slachtoffer] voelde een pijnprikkel en zag dat het bloedde. Hierna gooide de verdachte het mes in een kast in de kamer en liep zij naar de keuken. [slachtoffer] hoorde dat de verdachte weer een mes pakte en zich vervolgens opsloot in het toilet. Na ongeveer tien minuten kwam de verdachte weer de slaapkamer binnen, waar [slachtoffer] onder de deken lag. De verdachte stak vervolgens drie à vier keer door het dekbed. Bij de vijfde keer raakte zij de rechterduim van [slachtoffer] . [slachtoffer] voelde een hevige pijn en het bloed stroomde eruit. [slachtoffer] was heel bang en vreesde voor zijn leven. Hij zag dat de verdachte verstijfde en hij vroeg om een doek en een pleister, die zij vervolgens voor hem pakte. Hierna hoorde hij haar bellen met een medewerker van Veilig Thuis, die vervolgens de politie belde. [2]
Verbalisanten die kort na de melding ter plaatse waren, zagen dat het overhemd van [slachtoffer] ter hoogte van zijn linkerschouder doorweekt was met bloed en dat zijn rechterhand was omwikkeld met verband en pleisters. Desgevraagd bevestigde [slachtoffer] dat de keukenmessen op zijn nachtkastje en in de stellingkast de messen waren waarmee hij was gestoken. De verbalisanten hebben de messen in beslag genomen en foto’s gemaakt van het letsel van [slachtoffer] . [3]
De door de verbalisanten genomen foto’s zijn in het dossier gevoegd. Op de foto’s zijn verwondingen en bloed aan de duim en de linkerschouder/bovenarm van [slachtoffer] te zien. [4]
Uit onderzoek aan de inbeslaggenomen messen blijkt dat het twee vleesmessen betreft met beide een totaallengte van tweeëndertig centimeter en een lemmet van twintig centimeter. [5]
De verdachte heeft bekend dat zij [slachtoffer] met de inbeslaggenomen messen heeft gestoken. Zij heeft verklaard dat zij ruzie had met [slachtoffer] en dat zij zich afgewezen voelde toen hij van haar wegliep. Toen werd het zwart voor haar ogen. Zij pakte daarom een vleesmes uit de keuken en stak hem daarmee, terwijl hij in bed lag, in zijn linkerbovenarm. Zij wilde hem op dat moment echt beschadigen. Ze wilde hem de lichamelijke pijn laten voelen die zij geestelijk voelde. Ze had niet het idee dat het signaal overkwam en dat maakte haar nog agressiever. Vervolgens pakte zij een tweede vleesmes uit de keuken en liep zij weer naar de slaapkamer. [slachtoffer] had de deken over zijn hoofd getrokken, waardoor de verdachte alleen zijn benen kon zien. Vervolgens stak zij ter hoogte van zijn rechterschouder op [slachtoffer] in, waarna [slachtoffer] hard begon te schreeuwen. [6] Ook heeft zij verklaard dat zij zoveel woede en agressie voelde, dat het leek alsof ze zou exploderen. Zij kon naar eigen zeggen de rem er niet meer op krijgen en voelde zich, toen zij de tweede keer naar [slachtoffer] liep, ‘een bezetene’. [7]
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in de schouder, in de hand en in de richting van het (boven)lichaam heeft gestoken.
De verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] tijdens het tweede steekmoment één keer heeft gestoken ter hoogte van zijn schouder. De rechtbank zal echter uitgaan van de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte bij het tweede steekmoment meermalen op hem heeft ingestoken. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] . Zij vindt deze verklaring geloofwaardiger dan die van de verdachte, die naar eigen zeggen op dat moment in een hevige gemoedstoestand verkeerde.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd. Zij overweegt hierover het volgende.
Kwalificatie
Voor bewezenverklaring van de aan de verdachte primair tenlastegelegde poging doodslag moet vast komen te staan dat zij minstgenomen het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door haar handelen zou komen te overlijden.
De rechtbank acht voor de beoordeling van belang dat de verdachte heeft verklaard dat het haar zwart voor de ogen werd en dat zij zoveel woede en agressie voelde, dat het leek alsof ze zou exploderen. Zij wilde [slachtoffer] lichamelijk de pijn laten voelen die zij geestelijk voelde. Zij kon naar eigen zeggen de rem er niet meer op krijgen en voelde zich ‘een bezetene’.
In deze gemoedstoestand heeft de verdachte met een vleesmes met een lemmet van twintig centimeter op twee afzonderlijke momenten op [slachtoffer] ingestoken. De eerste keer heeft zij [slachtoffer] geraakt in zijn linkerschouder. Ze had niet het idee dat het signaal overkwam en dat maakte haar nog agressiever. De tweede keer heeft zij meermalen op het (boven)lichaam van [slachtoffer] ingestoken, terwijl [slachtoffer] op bed lag en dus geen kant op kon. Bovendien had [slachtoffer] de deken over zich heengetrokken en wist de verdachte, die enkel zijn benen zag, dus niet exact op welk lichaamsdeel zij instak.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes van twintig centimeter lang in het bovenlichaam zeer gevaarlijk is en - bij het raken van vitale organen in het bovenlichaam - kan leiden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Uit de aard van de gedragingen van de verdachte, het doelbewust en op agressieve wijze opzoeken van de confrontatie met [slachtoffer] en het op hem insteken in de richting van zijn bovenlichaam terwijl zij vanwege de deken niet kon zien waar zij [slachtoffer] precies stak, volgt dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank zal de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen verklaren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 8 juni 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hand en in de schouder en in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer]
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Hij heeft verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit. Zij heeft de rechtbank verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door meermalen met een mes van twintig centimeter in te steken op het slachtoffer. De aangever heeft hierbij verwondingen opgelopen aan zijn duim en schouder.
Dit is een ernstig feit. De verdachte heeft met haar handelen geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer. Zij heeft hem angst aangejaagd en doen vrezen voor de dood. Wat er aan het incident ook vooraf mag zijn gegaan, het toepassen van geweld mag en kan nooit de oplossing zijn.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een haar betreffend strafblad van 24 juni 2020. Hieruit volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapportages van psycholoog R.S. Turk en psychiater B.A. Blansjaar van respectievelijk 25 en 28 augustus 2020. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan psychische stoornissen in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis, boulimia nervosa en een stoornis in alcoholgebruik in remissie, bij zwakbegaafdheid, en dat hiervan ook sprake was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit. De deskundigen zijn van mening dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit door deze stoornissen beperkt was in haar gedragskeuzen en gedragingen. Beide deskundigen adviseren de rechtbank daarom het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Zij schatten het recidiverisico in als matig verhoogd en achten het nodig dat de verdachte wordt behandeld. Zij adviseren de rechtbank de verdachte een klinisch psychiatrische behandeling op een Forensisch Psychiatrische Afdeling op te leggen, met ambulante nazorg en resocialisatie naar of via begeleid wonen, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf, onder toezicht van de reclassering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Fivoor Leiden van 7 september 2020. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Zij sluit zich aan bij het strafadvies van de deskundigen en adviseert de rechtbank in verband met het veiligstellen van een eventuele overbruggingsplek de bijzondere voorwaarden (een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en begeleid wonen of maatschappelijke opvang) dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de psycholoog en psychiater deugdelijk zijn gemotiveerd en dat de overwegingen in de rapportages de conclusies kunnen dragen. Zij neemt de conclusies ten aanzien van de stoornissen en de toerekenbaarheid van de verdachte van de deskundigen over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bewezenverklaarde feit verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend. Ook met betrekking tot het recidiverisico en de behandeling van de verdachte neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen over. Zij is van oordeel dat sprake is van een matig verhoogd recidiverisico en dat behandeling nodig is.
Op te leggen straf
Bij een poging doodslag is in beginsel de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Een andere dan een vrijheidsbenemende straf past ook niet bij de ernst van het feit. De rechtbank ziet in deze zaak echter aanleiding de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken in duur en overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat de verdachte ten tijde van het feit al geruime tijd op zoek was naar passende hulp voor haar (psychische) problematiek. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte bij diverse zorginstanties in behandeling is geweest, maar dat geen enkele behandeling echt heeft aangeslagen. Dit lijkt voor een deel voor rekening van de verdachte te komen, nu zij voortdurend twijfelt aan het behandelbeleid, afspraken afzegt en diagnostiek in twijfel trekt. Het blijkt voor de verdachte moeilijk zich probleemoplossend op te stellen en aan te geven wat ze wil of nodig heeft. Aan de andere kant volgt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever [slachtoffer] dat ook vanuit de kant van de hulpverlening dingen fout zijn gegaan, en heeft de verdachte zelf aangegeven dat het juist door haar (borderline)problematiek komt dat zij behandelingen snel opgeeft.
[slachtoffer] heeft in zijn schriftelijke slachtofferverklaring beschreven dat hij het incident voornamelijk toeschrijft aan de falende hulpverlening en dat hij enkel aangifte tegen de verdachte heeft gedaan om ervoor te zorgen dat zij de hulp krijgt die zij nodig heeft. Uit het rapport van de reclassering volgt dat de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] in goed overleg is beëindigd. Zij hebben in de penitentiaire inrichting gesproken over het delict en de verdachte heeft [slachtoffer] haar excuses aangeboden. Ook ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zij spijt heeft van haar handelen en hetgeen zij [slachtoffer] heeft aangedaan. [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij graag vrienden wil blijven met de verdachte en dat hij geen behoefte heeft aan een contact- of locatieverbod.
Oplegging van een straf heeft een aantal doelen: vergelding, algemene preventie, speciale preventie en handhaving van de normen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf in deze zaak het meest recht doet aan deze doelen. Het strafdoel van speciale preventie weegt in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank het zwaarst. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank gediend indien op effectieve wijze wordt voldaan aan de hulpvraag van de verdachte. In het kader van vergelding neemt de rechtbank mee dat tussen de verdachte en het slachtoffer gesprekken hebben plaatsgevonden, die hebben bijgedragen aan herstel. De schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] geeft daarvan ook blijk. Vergelding weegt in deze zaak dus minder zwaar voor de rechtbank dan voor de officier van justitie. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank zal volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van relatief korte duur en een langere voorwaardelijke gevangenisstraf, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de ernst van het feit en de psychische problematiek van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat hierboven genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (tien) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor (Stationsplein 21, 1703 WD Heerhugowaard) en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat zich opnemen in FPA Heiloo van GGZ Noord-Holland Noord. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De veroordeelde werkt mee aan de indicatiestelling en plaatsing naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- zich laat behandelen door de forensische polikliniek van Fivoor, ambulant centrum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de opname in zorginstelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verblijft in een nader te indiceren instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de opname in zorginstelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020164465, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West (doorgenummerd blz. 1 t/m 47).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , blz. 3-4.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 13.
4.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van de foto’s op blz. 9-12.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 18.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 31-33.
7.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting.